In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2021 een verzoek tot adoptie van een meerderjarige afgewezen. De heer [achternaam van verzoeker] had op 3 maart 2021 een verzoekschrift ingediend om de meerderjarige [eerste voornaam van belanghebbende 1] te adopteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie niet mogelijk is, omdat [eerste voornaam van belanghebbende 1] op de dag van indiening van het verzoek 38 jaar oud was, en daarmee niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 1:228 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek, dat vereist dat het kind minderjarig is op het moment van indiening.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het recht op adoptie niet expliciet wordt beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de afwezigheid van een juridische adoptie niet noodzakelijkerwijs in strijd is met artikel 8 EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven beschermt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het recht op bescherming van family life niet automatisch het recht op adoptie impliceert zonder dat aan de nationale voorwaarden wordt voldaan.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er in dit geval geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste rechtvaardigen. De relatie tussen de moeder, de heer [achternaam van verzoeker] en [eerste voornaam van belanghebbende 1] is weliswaar hecht, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de wettelijke vereisten voor adoptie te omzeilen. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie afgewezen, met de opmerking dat de oplossing voor de emotionele en juridische complicaties moet worden gezocht in de wetgeving en niet in een kinderbeschermingsmaatregel.