ECLI:NL:RBMNE:2021:3134

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
C/16/518244 / FO RK 21-208
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van meerderjarige op basis van nationale wetgeving en Europese jurisprudentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2021 een verzoek tot adoptie van een meerderjarige afgewezen. De heer [achternaam van verzoeker] had op 3 maart 2021 een verzoekschrift ingediend om de meerderjarige [eerste voornaam van belanghebbende 1] te adopteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie niet mogelijk is, omdat [eerste voornaam van belanghebbende 1] op de dag van indiening van het verzoek 38 jaar oud was, en daarmee niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 1:228 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek, dat vereist dat het kind minderjarig is op het moment van indiening.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het recht op adoptie niet expliciet wordt beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de afwezigheid van een juridische adoptie niet noodzakelijkerwijs in strijd is met artikel 8 EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven beschermt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het recht op bescherming van family life niet automatisch het recht op adoptie impliceert zonder dat aan de nationale voorwaarden wordt voldaan.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er in dit geval geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste rechtvaardigen. De relatie tussen de moeder, de heer [achternaam van verzoeker] en [eerste voornaam van belanghebbende 1] is weliswaar hecht, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de wettelijke vereisten voor adoptie te omzeilen. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie afgewezen, met de opmerking dat de oplossing voor de emotionele en juridische complicaties moet worden gezocht in de wetgeving en niet in een kinderbeschermingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/518244 / FO RK 21-208
adoptie
Beschikking van 19 juli 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de heer [achternaam van verzoeker] ,
advocaat mr. E.P.J. Appelman,
met als belanghebbenden
[voornamen van belanghebbende 1] [achternaam van verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [eerste voornaam van belanghebbende 1] ,
[belanghebbende 2],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
[belanghebbende 3],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de heer [achternaam van belanghebbende 3] .

1.De procedure

1.1.
De heer [achternaam van verzoeker] heeft op 3 maart 2021 een verzoekschrift ingediend, met bijlagen.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 29 juni 2021. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer [achternaam van verzoeker] met zijn advocaat,
  • [eerste voornaam van belanghebbende 1] ,
  • de moeder,
  • de heer [achternaam van belanghebbende 3] .

2.Waar gaat het over?

2.1.
De moeder en de heer [achternaam van belanghebbende 3] zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren:
[voornamen van belanghebbende 1] [achternaam van belanghebbende 3], op [geboortedatum 1] 1982 in [geboorteplaats 1] .
2.3.
De moeder en de heer [achternaam van verzoeker] zijn op [trouwdatum] 1988 met elkaar getrouwd.
2.4.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
[voornamen van A] [achternaam van verzoeker], geboren op [geboortedatum 2] 1990 in [geboorteplaats 2] ,
[voornamen van B] [achternaam van verzoeker], geboren op [geboortedatum 3] 1991 in [geboorteplaats 2] .
2.5.
Bij Koninklijk Besluit van 25 april 1991 is de geslachtsnaam van [eerste voornaam van belanghebbende 1] gewijzigd. Sindsdien heet hij:
[voornamen van belanghebbende 1] [achternaam van verzoeker].
2.6.
De heer [achternaam van verzoeker] en de belanghebbenden hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.7.
De heer [achternaam van verzoeker] heeft de (stiefouder)adoptie verzocht van de meerderjarige [eerste voornaam van belanghebbende 1] .

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek afwijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat adoptie een kinderbeschermingsmaatregel is.
Het verzoek tot adoptie moet worden getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
[eerste voornaam van belanghebbende 1] was op de dag van de indiening van het verzoekschrift 38 jaar oud. Dit betekent dat niet is voldaan aan de in artikel 1:228 lid 1 onder a BW gestelde voorwaarde dat het kind op de dag van de indiening van het verzoekschrift minderjarig is. Adoptie van [eerste voornaam van belanghebbende 1] door de man is daarom op grond van de nationale wetgeving niet mogelijk.
3.3.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is het recht op adoptie niet één van de door het EVRM beschermde rechten. Dat een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch gezinsverband is op zichzelf niet in strijd met artikel 8 EVRM. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is wanneer niet wordt voldaan aan de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk op het recht op family life.
Ook de Hoge Raad heeft beslist dat aan artikel 8 EVRM weliswaar het recht op bescherming van family life tussen de ouders en een door hen geadopteerd kind kan worden ontleend, maar niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de eisen voor adoptie volgens de nationale wet. [1]
3.4.
Het weigeren van een adoptie kan onder zeer bijzondere omstandigheden zo’n inbreuk maken op het bestaande gezinsleven dat toch voorbij kan worden gegaan aan het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228 lid 1 onder a BW. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen, waarin de weigering van de adoptie vanwege enkel de meerderjarigheid bij de indiening van het verzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich mee zou brengen.
3.5.
De rechtbank vindt dat er in dit geval geen sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. Zij zal dit hierna toelichten.
3.6.
De relatie tussen de moeder en de heer [achternaam van belanghebbende 3] is voorafgaand aan de geboorte van [eerste voornaam van belanghebbende 1] verbroken. Vervolgens kreeg de moeder een relatie met de heer [achternaam van verzoeker] toen [eerste voornaam van belanghebbende 1] vier jaar oud was. Sindsdien is [eerste voornaam van belanghebbende 1] verzorgd en opgevoed door de moeder en de heer [achternaam van verzoeker] samen. De geslachtsnaam van [eerste voornaam van belanghebbende 1] is gewijzigd in ‘ [achternaam van verzoeker] ’ toen [eerste voornaam van belanghebbende 1] acht jaar oud was. De moeder en de heer [achternaam van verzoeker] hebben samen ook twee kinderen gekregen. Deze (half)broer en -zus van [eerste voornaam van belanghebbende 1] zijn inmiddels 31 en 29 jaar oud.
De vader van [eerste voornaam van belanghebbende 1] , de heer [achternaam van belanghebbende 3] , is de eerste 20 jaar van het leven van [eerste voornaam van belanghebbende 1] niet betrokken geweest bij [eerste voornaam van belanghebbende 1] . Volgens de moeder was dit de keuze van de heer [achternaam van belanghebbende 3] , maar hierover verschillen zij van mening. De afgelopen 19 jaar is er wel regelmatig contact geweest tussen [eerste voornaam van belanghebbende 1] en de heer [achternaam van belanghebbende 3] , maar dit contact verloopt met ups en downs.
De heer [achternaam van belanghebbende 3] begrijpt de wens van [eerste voornaam van belanghebbende 1] om door de heer [achternaam van verzoeker] te worden geadopteerd. Hij gunt [eerste voornaam van belanghebbende 1] een gelijkwaardige positie als zijn (half)broer en -zus binnen de familie [achternaam van verzoeker] . Dit neemt niet weg dat de heer [achternaam van belanghebbende 3] het verzoek in emotioneel opzicht wel moeilijk vindt.
[eerste voornaam van belanghebbende 1] heeft regelmatig last van psychische klachten en hij is gediagnosticeerd met verlatingsangst en wantrouwen. Zijn psycholoog is van mening dat [eerste voornaam van belanghebbende 1] door de adoptie zich gesteund zal voelen in zijn identiteit.
[eerste voornaam van belanghebbende 1] vindt dat de heer [achternaam van verzoeker] altijd zijn verantwoordelijkheid voor hem heeft genomen, ook al is hun onderlinge verhouding soms wat stroef. [eerste voornaam van belanghebbende 1] vindt het heel belangrijk dat niet alleen hijzelf, maar ook zijn dochters, volledig deel zullen uitmaken van de familie [achternaam van verzoeker] .
Op dit moment is dit nog niet het geval. [eerste voornaam van belanghebbende 1] mag geen aandeelhouder worden van het familiebedrijf [naam familiebedrijf] , omdat in de statuten is bepaald dat er sprake moet zijn van een bloedband om aandeelhouder te kunnen worden. In 2020 zijn de statuten van het familiebedrijf gewijzigd, waardoor [eerste voornaam van belanghebbende 1] (indirect) aandeelhouder kan worden via de route van adoptie.
3.7.
Vaststaat dat er al lange tijd een feitelijk gezinsverband is tussen [eerste voornaam van belanghebbende 1] , de moeder en de heer [achternaam van verzoeker] (en hun kinderen). Daarnaast heeft [eerste voornaam van belanghebbende 1] met enige regelmaat contact met de heer [achternaam van belanghebbende 3] , maar dit contact verloopt niet altijd goed.
Het is echter in deze tijd – waarin stiefouders en samengestelde gezinnen steeds vaker voorkomen – niet uitzonderlijk dat iemand een betere band heeft met zijn of haar ‘sociale’ ouder dan met zijn of haar juridische (en biologische) ouder. Volgens de rechtbank is er daarom geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden die kunnen leiden tot een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste bij adoptie.
De rechtbank ziet in de psychische klachten van [eerste voornaam van belanghebbende 1] – hoe naar dit ook is voor [eerste voornaam van belanghebbende 1] – ook geen reden om anders te oordelen.
Evenmin is de omstandigheid dat [eerste voornaam van belanghebbende 1] geen aandeelhouder kan worden van het familiebedrijf een reden om het verzoek toe te wijzen. Het is een zeer onwenselijke situatie dat [eerste voornaam van belanghebbende 1] zich buitengesloten voelt doordat hij geen deel kan uitmaken van het familiebedrijf. De oplossing hiervoor moet echter worden gezocht in de statuten van het familiebedrijf en niet in een maatregel van kinderbescherming.
De rechtbank zal daarom het verzoek tot adoptie van [eerste voornaam van belanghebbende 1] door de heer [achternaam van verzoeker] afwijzen.
3.8.
De rechtbank begrijpt dat de adoptie uit emotioneel oogpunt belangrijk is voor [eerste voornaam van belanghebbende 1] , de moeder en de heer [achternaam van verzoeker] (en hun kinderen) en dat de afwijzing van het verzoek een teleurstelling zal zijn.
3.9.
De rechtbank ziet het spanningsveld tussen juridisch ouderschap en sociaal ouderschap en de maatschappelijke ontwikkelingen op dit gebied.
De wet biedt op dit moment geen mogelijkheden voor een meerderjarige om zijn of haar juridische ouders te laten wijzigen. Het is aan de wetgever om dit spanningsveld te beoordelen en de noodzaak voor een wetswijziging te onderzoeken.

4.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. E.A.A. van Kalveen, tot stand gekomen in samenwerking met mr. A. Verouden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.HR 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6339