Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met 16 producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van [partij II] met 6 producties,
- de nagekomen producties 7 tot en met 12 van [partij II] ,
- de pleitnota van [partij I] ,
- de pleitnota van [partij II] .
2.Waar gaat het over
[partij II] . Aanvankelijk gebeurde dit op basis van mondelinge afspraken tussen partijen. Op 3 februari 2020 hebben partijen gesproken over de wijze waarop zij hun afspraken wilden voortzetten en schriftelijke vaststelling daarvan. [partij I] heeft vervolgens een opzet van een overeenkomst gemaakt en die op 4 februari 2020 naar [partij II] gemaild.
heeft deze opzet van de overeenkomst aangepast en op 24 februari 2020 via de mail geretourneerd. De samenwerking is blijven doorgaan.
[partij II] te verbieden het vonnis in kort geding van 18 december 2020 te executeren dan wel alleen tegen zekerheidstelling in de vorm van een bankgarantie. Ten slotte vordert [partij I] veroordeling van [partij II] in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter
vordert daarom onder meer veroordeling van [partij II] om de aangeboden kalkkorrels van de locatie [locatie 1] af te nemen.
Volgens [partij II] heeft [partij I] vanaf 1 februari 2019 ook altijd op afroep de kalkkorrels van de locatie [locatie 2] geleverd, maar vanaf 1 januari 2021 (na het vonnis) biedt zij haar ineens ongevraagd kalkkorrels van [locatie 1] aan. Dat zijn partijen niet overeengekomen, aldus [partij II] .
[partij II] om een bepaalde hoeveelheid kalkkorrels vanaf de locatie [locatie 2] te leveren. Als onvoldoende weersproken staat immers vast dat op de locatie [locatie 2] jaarlijks 7.200 ton kalkkorrels wordt geproduceerd, hetgeen neerkomt op gemiddeld 139 ton kalkkorrels per week. Volgens [partij I] heeft [partij II] vanaf januari 2021 steeds 99 ton per week besteld.
Gelet op het voorgaande kan de voorzieningenrechter zonder nadere uitleg, die nu niet is gegeven, [partij I] daarom niet volgen in haar standpunt dat zij niet kan voldoen aan de wekelijkse vraag van [partij II] om levering van 99 ton klakkorrels van de locatie [locatie 2] . Daar komt bij dat tussen partijen niet in geschil is dat op [partij I] geen verplichting rust om een bepaalde (gemaximeerde) hoeveelheid kalkkorrels per week (van een bepaalde locatie) te leveren dan wel dat [partij II] slechts het contractuele recht heeft per week een gemaximeerde hoeveelheid kalkkorrels (van een bepaalde locatie) te bestellen.
[partij I] moet alleen leveren wanneer [partij II] een bestelling plaatst en de maximale overeengekomen jaartonnage van 4.200 ton nog niet is overschreden. Dit is door [partij II] gesteld en door [partij I] niet weersproken.
Levering: afgehaald locatie [locatie 2]of[locatie 1]” (onderstreping door de voorzieningenrechter). Hieruit volgt dat de kalkkorrels uit één van de twee locaties mogen komen; daarmee is niet gezegd dat [partij I] ongevraagd de kalkkorrels van beide locaties kan aanbieden en ook niet dat [partij II] vervolgens de kalkkorrels van de “nietgevraagde” locatie moet afnemen. Het tegendeel blijkt bovendien uit de onweersproken stelling van [partij II] dat [partij I] vóór 1 januari 2021 altijd na een door [partij II] bij de locatie [locatie 2] geplaatste bestelling alleen vanuit die locatie heeft geleverd en dat [partij II] nimmer een bestelling vanaf de locatie [locatie 1] heeft geplaatst. Ook niet na 1 januari 2021.
[partij II] is gemaild, onder het kopje “Algemene Voorwaarden” stond dat [partij II] de kalkkorrels zal gebruiken om aan de eindafnemer [onderneming 2] te beleveren, maar die bepaling komt niet terug in de aangepaste versie van de overeenkomst die [partij II] op 24 februari 2020 naar [partij I] heeft gemaild en waarvan de voorzieningenrechter in het vonnis in kort geding van 18 december 2020 reeds heeft vastgesteld dat die op 24 februari 2020 gemailde versie van de overeenkomst de overeenkomst is die tussen partijen tot stand is gekomen en thans geldt. Gelet hierop kan [partij I] dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat op [partij II] de verplichting rust om de van [partij I] afgenomen kalkkorrels uitsluitend aan [onderneming 2] te leveren.
iedere keerdat zij niet voldoet aan de veroordeling onder 3.1. van dat vonnis. Onderdeel van de veroordeling onder 3.1. is ‘
het op afspraken leveren van calacietkorrels uit GMP+ gecertificeerde bronnen van [onderneming 1]’. Door meermalen te weigeren om de gevraagde hoeveelheid kalkkorrels uit de locatie [locatie 2] te leveren, heeft zij zich niet gehouden aan de veroordeling in het vonnis. Als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat [partij I] tenminste tien keer een bestelling voor kalkkorrels van de locatie [locatie 2] heeft geweigerd. Dit betekent dat zij de maximum van € 250.000,00 aan dwangsommen is verbeurd. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot het verbieden van executie en/of de schorsing daarvan wordt afgewezen.
1.016,00(1 punt x tarief € 1.016,00)
4.De beslissing
opnieuwdoor haar € 250.000,00 aan dwangsommen zijn verbeurd ofwel verhoogt het maximum aan te verbeuren dwangsommen tot € 500.000,00,