In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [onderbewindgestelde]. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.F. Wienen, vorderde dat [onderbewindgestelde], die onder bewind staat, een verkoopopdracht zou verstrekken voor haar woning, zodat hij kon worden ontslagen uit de hoofdelijkheid van de hypotheekschuld. De eiser stelde dat er een afspraak was gemaakt dat [onderbewindgestelde] hem zou ontslaan uit de hoofdelijkheid, maar [onderbewindgestelde] betwistte dit en voerde aan dat zij geen toezeggingen had gedaan over de duur van de hoofdelijkheid.
De rechtbank heeft de belangen van beide partijen tegen elkaar afgewogen. [eiser] had belang bij ontslag uit de hoofdelijkheid, omdat hij een financieel risico liep door de wanbetaling van [onderbewindgestelde]. Aan de andere kant had [onderbewindgestelde] belang bij het behoud van haar woning, waar zij met haar dochter woont. De rechtbank oordeelde dat het belang van [onderbewindgestelde] om in de woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij verkoop van de woning. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [onderbewindgestelde].