ECLI:NL:RBMNE:2021:2999

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten afgewezen wegens te late indiening

In deze zaak heeft eiseres, die onder bewind staat, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor kosten die zijn gemaakt door de vorige bewindvoerder. De rechtbank heeft op 19 maart 2020 de vorige bewindvoerder ontslagen en een nieuwe bewindvoerder benoemd. Eiseres diende haar aanvraag voor bijzondere bijstand op 19 mei 2020 in, terwijl de kosten betrekking hadden op de periode van 19 maart 2020 tot en met 18 mei 2020. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad heeft de aanvraag afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 28 april 2021, waar eiseres zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat volgens de wet en rechtspraak geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum van de aanvraag. Eiseres had haar aanvraag uiterlijk op 15 mei 2020 moeten indienen, maar deed dit pas op 19 mei 2020. De rechtbank concludeerde dat het college het buitenwettelijk begunstigend beleid consistent had toegepast door de aanvraag af te wijzen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/17
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.T. Hoksbergen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: J.E.M. Rommers).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiseres staat onder bewind. Bij beschikking van deze rechtbank van 19 maart 2020 heeft de rechtbank [bewindvoerder 1] als bewindvoerder ontslagen en heeft de rechtbank [bewindvoerder 2] (de bewindvoerder) benoemd tot bewindvoerder met ingang van 1 april 2020.
1.2.
Eiseres heeft op 19 mei 2020 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van het opmaken van de eindafrekening van de vorige bewindvoerder, intakekosten en maandelijkse kosten van bewindvoering.
1.3.
Bij besluit van 2 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eindafrekening, de intakekosten en de maandelijkse kosten van bewindvoering over de periode van 19 maart 2020 tot en met 18 mei 2020 afgewezen. De reden daarvoor is dat eiseres de aanvraag voor deze kosten niet tijdig heeft ingediend.
1.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.6.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2021, via een beeld- en geluidverbinding (Skype). Eiseres is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.8.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.

Overwegingen

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. Op grond van de wet en de rechtspraak is de hoofdregel dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. [1] Anders gezegd: bijstand kan in beginsel niet met terugwerkende kracht worden verleend.
4. Verweerder voert een buitenwettelijk begunstigend beleid met betrekking tot bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Daarin staat dat de belanghebbende hiervoor in aanmerking komt, voor zover hij zich binnen acht weken na de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan, heeft gemeld om bijzondere bijstand aan te vragen. [2] Dit betekent dat verweerder soepeler is dan de wet en rechtspraak voorschrijven.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat dergelijk buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder als gegeven moet worden beschouwd. De toetsing door de bestuursrechter moet zich beperken tot de vraag of verweerder het beleid consistent heeft toegepast. [3] Het buitenwettelijk karakter brengt mee dat de vraag of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, verder niet ter beoordeling staat. De rechtbank komt dus niet toe aan de stelling van eiseres dat het beleid onredelijk is omdat de termijn van acht weken zou moeten aanvangen op de datum dat de bewindvoerder is aangesteld. De rechtbank komt óók niet toe aan de stelling van eiseres dat zij haar aanvraag slechts een paar dagen te laat heeft ingediend omdat de bewindvoerder eerst zorg heeft gedragen en gefocust heeft op de zorg voor eiseres en dat verweerder hier rekening mee had moeten houden. Er is geen sprake van dringende redenen.
6. Gelet op het buitenwettelijk begunstigend beleid had eiseres de aanvraag om bijzondere bijstand uiterlijk 15 mei 2020 moeten indienen. Eiseres heeft pas op 19 mei 2020 bijzondere bijstand aangevraagd. Eiseres heeft de aanvraag dus niet binnen acht weken na de uitspraak van de rechtbank ingediend. Verweerder heeft het beleid dan ook op consistente wijze toegepast, door de aanvraag af te wijzen, voor zover deze ziet op kosten van de eindafrekening, de intakekosten en de maandelijkse kosten over de periode vóór 19 mei 2020.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Dit volgt uit vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 44, eerste lid, van de Pw. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1001.
2.Beleidsregels Participatiewet februari 2018 Lelystad.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918.