ECLI:NL:CRVB:2013:1001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-46 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijzondere bijstand na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om bijzondere bijstand. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van inkomensbeheer en bewindvoering, maar deze aanvraag was ingediend meer dan een jaar na het ontstaan van de kosten. Het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISD BOL) hanteerde een strikte gedragslijn dat aanvragen voor bijzondere bijstand tot uiterlijk één jaar na het ontstaan van de kosten konden worden ingediend. De Raad oordeelde dat deze gedragslijn als buitenwettelijk begunstigend beleid moet worden gekwalificeerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 10 december 2008 een overeenkomst tot budgetbeheer had gesloten en dat de kosten voor budgetbeheer vanaf 1 januari 2009 zijn opgekomen. De aanvraag om bijzondere bijstand was pas op 20 oktober 2010 ingediend, wat meer dan een jaar na het ontstaan van de kosten was. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur de aanvraag terecht had afgewezen, omdat deze niet binnen de gestelde termijn was ingediend. Appellante had aangevoerd dat de gedragslijn niet kenbaar was en dat er bijzondere omstandigheden waren, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend.

De uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/46 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
23 november 2011, 11/891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISD BOL) (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gans. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.M.H. Wouters-Heuts.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 10 december 2008 met de [naam B.V.] (BBL) een overeenkomst tot budgetbeheer gesloten. Vanaf januari 2009 wordt hiervoor maandelijks een bedrag van € 70,- bij appellante in rekening gebracht. Op
22 december 2009 heeft appellante de kantonrechter verzocht om instelling van een bewind over haar goederen. Bij beschikking van 17 maart 2010 is het verzoek toegewezen en BBL als bewindvoerder benoemd.
1.2.
BBL heeft namens appellante bij brief van 1 oktober 2010 ISD BOL gevraagd om toezending van een aanvraagformulier bijzondere bijstand. BBL heeft vervolgens op
20 oktober 2010 namens appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van inkomensbeheer en bewindvoering over de jaren 2009 en 2010. BBL heeft bij de aanvraag een factuur overgelegd van
30 augustus 2010 waarbij de kosten van inkomensbeheer over 2009 ad € 70,- per maand in rekening zijn gebracht tot een totaal van € 840,- en een factuur van 19 oktober 2010 waarbij de kosten van inkomensbeheer over januari en februari 2010 ad € 70,- per maand en de bewindvoeringskosten over maart tot en met december 2010 ad € 92,62 per maand in rekening zijn gebracht tot een totaal van € 1.066,20.
1.3.
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur over de periode van
1 oktober 2009 tot en met 28 februari 2010 bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van inkomensbeheer tot een bedrag van € 47,50 per maand. Verder heeft het dagelijks bestuur over de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2010 bijzondere bijstand toegekend voor de bewindvoeringskosten tot een bedrag van € 92,62 per maand. Het verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van inkomensbeheer over de periode van 1 januari 2009 tot 1 oktober 2009 is afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 18 april 2011 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2010 gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand voor de kosten van inkomensbeheer en het besluit herzien, in die zin dat over de periode van 1 oktober 2009 tot en met 28 februari 2010 bijzondere bijstand wordt toegekend tot het door BBL gefactureerde bedrag van € 70,- per maand. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard. Aan de afwijzing van het verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van inkomensbeheer over de periode van 1 januari 2009 tot
1 oktober 2009 (kosten in geding) heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat
artikel 44, eerste lid, van de WWB bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de meldingsdatum in beginsel verbiedt. Het dagelijks bestuur hanteert echter de richtlijn dat aanvragen om bijzondere bijstand kunnen worden ingediend tot en met één jaar na het moment waarop de kosten zijn opgekomen. In dit geval is de aanvraag ingediend langer dan een jaar na het moment waarop de kosten in geding zijn opgekomen, zodat het niet mogelijk is om met terugwerkende kracht bijzondere bijstand te verlenen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat er geen wettelijke grondslag voor de afwijzing is vermeld. De door het dagelijks bestuur gehanteerde regel dat een aanvraag om bijzondere bijstand tot uiterlijk een jaar nadat de kosten zijn opgekomen kan worden ingediend, was niet kenbaar voor appellante en de tekst op de website was ten tijde van belang onvoldoende duidelijk. Deze regel moet daarom onverbindend worden geacht. Voorts bestaan bijzondere omstandigheden die toewijzing van de aanvraag rechtvaardigen. Het is appellante niet te verwijten dat haar, destijds malafide, inkomensbeheerder in gebreke is gebleven door niet tijdig een aanvraag in te dienen. Appellante kon bij gebreke van enige factuur niet eerder een aanvraag indienen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het bestreden besluit ontbreekt, anders dan appellante stelt, niet een verwijzing naar de wettelijke grondslag daarvan. Immers, in het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is verwezen naar artikel 44, eerste lid, van de WWB.
4.2.
In de overeenkomst tot budgetbeheer van 10 december 2008, die door appellante is ondertekend, is opgenomen dat de maandelijkse kosten voor budgetbeheer voor het jaar 2008 € 65,08 bedragen en dat BBL bevoegd is dit bedrag jaarlijks aan te passen. Hiermee staat vast dat de kosten voor budgetbeheer vanaf 10 december 2008 zijn opgekomen en appellante kon weten dat deze kosten in rekening zouden worden gebracht, hetgeen ook is geschied. De hier aan de orde zijnde kosten zijn dan ook opgekomen vanaf 1 januari 2009 en niet, zoals appellante betoogt, op het moment dat de kosten zijn gefactureerd. Ten aanzien van de kosten in geding is dan ook sprake van een aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.4.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De gestelde omstandigheid dat de eerdere inkomensbeheerder van appellante wanprestatie heeft geleverd en niet tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend, levert geen bijzondere omstandigheid op. Indien een zodanige beheerder nalaat tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand voor bedoelde kosten in te dienen, moet dit nalaten aan de belanghebbende worden toegerekend.
4.5.
Het dagelijks bestuur hanteerde ten tijde in geding, voor zover hier van belang, de gedragslijn dat aanvragen voor bijzondere bijstand kunnen worden ingediend tot uiterlijk één jaar nadat de kosten zijn opgekomen. Het dagelijks bestuur past deze lijn strikt toe. Deze gedragslijn dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 7 juli 2009, LJN BJ1918) wordt een dergelijk beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast. De stelling van appellante dat geen sprake is van beleid, omdat het niet op de juiste wijze is gepubliceerd, valt dan ook buiten deze beoordeling. Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het beleid niet consistent is toegepast.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) T.A. Meijering

IJ