12.3.De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijke situatie niet voldoet aan de toepasselijke omschrijving van bebouwde kom. Er is weliswaar sprake van enige bebouwing en woonboten, maar de omvang van de bebouwing is te gering om te kunnen spreken van een aaneengesloten bebouwing die het gebied een overwegende woon- en verblijffunctie geeft. Daarbij is het gebied naar zijn aard overwegend agrarisch gelet op het feit dat tegenover het perceel hoofdzakelijk sprake is van weilanden. Hoewel in oostelijke richting op de driesprong van wegen nog wat woningen zijn gelegen, liggen die te ver van het perceel van eiser om, zoals eiser bepleit, te kunnen spreken van een aaneengesloten concentratie van gebouwen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het perceel buiten de bebouwde kom is gelegen. De rechtbank vindt voor zijn oordeel steun in de uitspraak van de ABRvS van 17 maart 2021, waarin de afdeling een feitelijke situatie, waarbij sprake is van meer bebouwing met een woonfunctie dan in het hiervoor liggende geval, kwalificeert als ‘buiten de bebouwde kom’.
De voorbereidingsprocedure
13. De rechtbank volgt op grond van wat hiervoor is overwogen verweerder in zijn standpunt dat niet is voldaan aan de in artikel 4, negende lid van bijlage II bij het Bor. Verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) behoort dus niet tot de mogelijkheden. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo. Op de aanvraag is dus de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing die, zoals verweerder terecht heeft gesteld, bij overschrijding van de beslistermijn niet tot gevolg heeft dat vergunning van rechtswege is verleend.
De omstandigheid dat verweerder steeds en eerder heeft vermeld dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, maakt het voorgaande niet anders. Dit gegeven kan niet afdoen aan het dwingendrechtelijke voorschrift van artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo. Welke procedure van toepassing is, wordt in dit geval door de wet voorgeschreven en verweerder heeft in dit geval niet de bevoegdheid hier van af te wijken.
14. Er is dus geen sprake van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft terecht geweigerd die bekend te maken. Verweerder heeft daarom ook geen dwangsom verbeurd als bedoeld in artikel 4:20d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.