ECLI:NL:RBMNE:2021:2948
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering bij chronische aandoeningen
In deze zaak gaat het om een vrouw van 38 jaar die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd na langdurige ziekte door Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS), fibromyalgie en andere gezondheidsklachten. Eiseres heeft in 2007 haar werkzaamheden als secretaresse gestaakt en is sindsdien herhaaldelijk beoordeeld door verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Ondanks haar aanhoudende klachten, waaronder bekkenklachten, rugpijn en vermoeidheid, werd haar arbeidsongeschiktheid in 2020 slechts licht verhoogd, wat leidde tot een urenbeperking van 30 uur per week. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar klachten onvoldoende waren erkend, wat resulteerde in een beroep tegen het besluit van het UWV.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat hun rapportages voldoende inzichtelijk en gemotiveerd zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. Eiseres had geen medische onderbouwing overgelegd die zou aantonen dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank bevestigde dat de verzekeringsartsen de klachten van eiseres adequaat hadden meegenomen in hun beoordeling en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) terecht waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering niet te wijzigen.