ECLI:NL:RBMNE:2021:2933
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarden van twee onroerende zaken, een beneden- en een bovenwoning, gelegen in [plaats]. De eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vastgestelde waarden, stelde dat de waarden te hoog waren vastgesteld. De waarde van de benedenwoning was vastgesteld op € 259.000,- en de bovenwoning op € 321.000,-. Eiser betoogde dat de waarden verlaagd moesten worden naar respectievelijk € 160.000,- en € 205.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar, verweerder, voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren. Dit bewijs bestond uit taxatiematrices die de waarde van de woningen in vergelijking met referentiewoningen aantoonde. Eiser voerde aan dat de woningen niet inpandig waren opgenomen en dat de staat van onderhoud onterecht als 'matig' was gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de woningen inpandig op te nemen en dat de kwalificatie van de staat van onderhoud correct was. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.