ECLI:NL:RBMNE:2021:2925
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning gelegen aan [adres 1] te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 heeft vastgesteld op € 526.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 496.000,- heeft. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de methodiek van de heffingsambtenaar beoordeeld, waarbij de waarde is vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de taxatiematrix die door de heffingsambtenaar is overgelegd, waarin vergelijkingen zijn gemaakt met referentiewoningen en bouwgrondtransacties. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning in overeenstemming is met de waarde in het economisch verkeer, rekening houdend met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd tegen de vastgestelde waarde, waaronder de kwaliteit van de woning en de invloed van de nabijgelegen fruitboomgaard. De rechtbank heeft deze argumenten weerlegd en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste wijze heeft vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.