ECLI:NL:RBMNE:2021:2853

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/2648
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake openbaarmaking register nevenwerkzaamheden Rijksuniversiteit Groningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een individu, had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) om openbaarmaking van het register van nevenwerkzaamheden. Dit verzoek was gedaan op 1 november 2019, maar werd door de RUG geweigerd in een besluit van 20 december 2019. De RUG handhaafde deze weigering in latere besluiten, maar de rechtbank verklaarde het beroep van verzoekster gegrond en vernietigde de besluiten van de RUG, voor zover deze betrekking hadden op de weigering om het register openbaar te maken.

Naar aanleiding van de uitspraak heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde dat gegevens uit het register zouden worden verwijderd of gewijzigd voordat de RUG een nieuw besluit zou nemen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er op dat moment geen aanleiding was om aan te nemen dat gegevens verloren zouden gaan. De RUG had aangegeven dat de gegevens die niet langer in het register stonden, nog steeds beschikbaar waren in de personeelsdossiers van de RUG. De voorzieningenrechter benadrukte dat de RUG een bewaarplicht heeft en dat de informatie niet verloren mag gaan.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat de RUG ervoor moet zorgen dat eventueel openbaar te maken gegevens uit het register niet verloren gaan. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2648

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster

en

het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen, verweerder(gemachtigde: mr. E.R. Dreijer).

Procesverloop

In het besluit van 20 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder andere, geweigerd om op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) het document over het register van nevenwerkzaamheden dat de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) bijhoudt openbaar te maken.
In de besluiten van 5 en 20 augustus 2020 heeft verweerder die beslissing gehandhaafd.
In de uitspraak van 3 juni 2021 [1] heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en de besluiten van 5 en 20 augustus 2020 vernietigd, voor zover deze zien op de weigering om het register openbaar te maken.
Verzoekster heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een reactie ingediend.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze spoedprocedure?
1. Deze zaak gaat over het register van nevenwerkzaamheden dat de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) bijhoudt. Verzoekster heeft bij verweerder op 1 november 2019 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Daarin verzoekt zij onder andere (als onderdeel C van een meeromvattend verzoek) openbaarmaking van het register zoals dat actueel was op 1 januari van de jaren 2009 tot en met 2019. Verweerder heeft dat geweigerd in het besluit van 20 december 2019. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de besluiten van 5 en 20 augustus 2020 heeft verweerder hier een beslissing op genomen en de weigering gehandhaafd. Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, voor zover dit ziet op onderdeel C van het Wob-verzoek van verzoekster, en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het verzoek om openbaarmaking van het register een bestuurlijke aangelegenheid is.
2. Op 7 juni 2021 heeft verzoekster een nieuw Wob-verzoek ingediend. Het verzoek strekt zich tot openbaarmaking van het register zoals dat actueel was op 1 januari 2020, 1 januari 2021 en 1 juni 2021. Naar aanleiding daarvan heeft verzoekster op 17 juni 2021 een brief gekregen van verweerder waarin staat vermeld dat zij het Wob-verzoek ziet als een herhaling van het eerdere Wob-verzoek van 1 november 2019. Daarbij merkt verweerder op dat bij de afhandeling daarvan dan ook de termijn wordt gehanteerd zoals deze door de rechtbank in de uitspraak van 3 juni 2021 is gesteld.
Waarom is verzoekster deze procedure gestart?
3. Op 18 juni 2021 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Zij wil dat de RUG wordt opgedragen geen gegevens te verwijderen uit óf aan te passen in het register van nevenwerkzaamheden tot verweerder een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar (wat betreft onderdeel C van het Wob-verzoek). Zij vreest dat daarbij gegevens verloren gaan die betrekking hebben op de Wob-verzoeken. Ter onderbouwing verwijst zij naar de brief van verweerder van 17 juni 2021 waarin staat dat het register een dynamisch geheel is waarvan de inhoud per dag kan variëren.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er geen sprake is van vrees dat gegevens worden verwijderd of gewijzigd die betrekking hebben op de door verzoekster ingediende Wob-verzoeken. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
4.1.
Verweerder heeft in reactie op het verzoekschrift toegelicht dat het register nevenwerkzaamheden dat door de RUG wordt bijgehouden een dynamisch document is. Als een nevenwerkzaamheid van een medewerker ophoudt te bestaan of verandert van aard, inhoud of duur, moet de medewerker de melding in het systeem zelf aanpassen. Zodra de melding is verwerkt in het systeem, wordt de nevenwerkzaamheid uit het register verwijderd. Dit betekent dat de inhoud van het register steeds de actuele situatie van de nevenwerkzaamheden weergeeft. Van eerdere weergaven van de nevenwerkzaamheden wordt geen afschrift bijgehouden. Wel merkt verweerder op dat de niet langer in het register vermelde nevenwerkzaamheden onderdeel uitmaken van het digitale HR-systeem van verweerder. De vervallen gegevens uit het register blijven beschikbaar in de personeelsdossiers van de RUG.
4.2.
De voorzieningenrechter kan de zorg van verzoekster volgen dat bepaalde gegevens uit het register niet meer beschikbaar zullen zijn op het moment dat verweerder zou komen tot het besluit de door verzoekster gevraagde gegevens openbaar te maken. Uit de door verweerder voornoemde reactie leidt de voorzieningenrechter echter af dat verweerder verzoekster er van verzekert dat de gegevens waarop het Wob-verzoek betrekking heeft en die niet (langer) in het dynamische register zijn neergelegd, niet verloren gaan. De voorzieningenrechter begrijpt verweerder zo dat ten aanzien van de niet langer in het dynamische register opgenomen gegevens geldt dat deze gegevens onderdeel uitmaken van het digitale HR-systeem. Deze gegevens blijven gekoppeld aan het personeelsdossier van de RUG. Daarmee blijven de aan de register ten grondslag liggende gegevens berusten onder de RUG. De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding om te twijfelen aan de toelichting van verweerder dat de gegevens uit het register nevenwerkzaamheden binnen de RUG bewaard blijven. Van het verwijderen of wijzigen van gegevens is de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande niet gebleken.
4.3.
De voorzieningenrechter vindt het belangrijk te benadrukken dat verweerder vanaf het moment van de indiening van een Wob-verzoek het behoud van de documenten, waarop het verzoek betrekking heeft, volledig moet waarborgen [2] . Verweerder heeft dus een bewaarplicht en moet er voor zorgen dat de informatie niet verloren gaat. Daarin heeft verweerder in deze situatie voorzien door de vervallen nevenwerkzaamheden te koppelen aan het personeelsdossier. De gegevens die op dit moment niet meer in het register staan maar wel onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken van verzoekster kunnen vallen, kan verweerder dan ook reproduceren met behulp van de informatie uit de personeelsdossiers [3] . Daarbij heeft verweerder meerdere mogelijkheden om de desbetreffende informatie openbaar te maken. Hij kan een kopie van de documenten verstrekken, kennisneming van de inhoud toe te staan, een uittreksel of samenvatting van de inhoud geven of inlichtingen daaruit te verschaffen [4] .
5. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
7. Het wordt verweerder niet verboden om het register aan te passen. Wel moet verweerder ervoor zorgen dat eventueel openbaar te maken gegevens uit het register niet verloren gaan.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2477).
3.Zie bij wijze van illustratie de uitspraak van de ABRvS van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1342).
4.Op grond van artikel 7, eerste lid van de Wob.