ECLI:NL:RBMNE:2021:2810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20_388 - T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wob-verzoek over publieke middelen voor particulier onderwijs

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 3 juni 2021, wordt een Wob-verzoek behandeld van eiser, die informatie heeft gevraagd over de inzet van publieke middelen voor particulier onderwijs. Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 22 september 2018, met een verzoek om alle relevante documenten van 1 januari 2010 tot 31 december 2018. Het primaire besluit van verweerder, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar eiser is van mening dat er meer documenten onder de Wob vallen dan zijn verstrekt. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar zijn gemaakt en dat er mogelijk meer documenten zijn die onder het verzoek vallen. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de geconstateerde gebreken te herstellen en een nieuwe zoekslag te verrichten naar de gevraagde informatie. De rechtbank benadrukt dat het recht op openbaarmaking van informatie onder de Wob niet alleen het belang van de verzoeker dient, maar ook het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/388 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.A.N. Geerling),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. L.G. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om informatie van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen.
In het besluit van 12 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 22 september 2018 heeft eiser bij verweerder een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wob, waarbij hij heeft gevraagd om hem alle informatie, (beleids)documenten, memo’s, brieven en faxen te verstrekken:
  • die inzicht geven in het standpunt van het ministerie en de Onderwijsinspectie over het inzetten van publieke middelen voor particulier onderwijs;
  • die inzicht geven in de wettelijke en onderliggende regelgeving, beleidsdocumenten of andere documenten over het inzetten van publieke middelen voor particulier onderwijs;
  • die inzicht geven in wat de Onderwijsinspectie doet als zij constateren dat er publieke middelen worden ingezet voor de financiering van particulier onderwijs;
  • waarin het ministerie van Onderwijs en/of de Onderwijsinspectie en/of de samenwerkingsverbanden en/of de scholen heeft geïnformeerd over de wijze waarop publieke middelen wel of niet ingezet mogen worden voor de financiering van particulier onderwijs;
  • over alle samenwerkingsverbanden die direct of indirect publieke middelen hebben aangewend voor particulier onderwijs, en per gebeurtenis wil eiser weten:
o wanneer zijn deze publieke middelen aangewend voor particulier onderwijs;
o welke organisatie, school, samenwerkingsverband heeft publieke middelen gebruikt voor financiering van particulier onderwijs;
o bij welke particuliere school zijn die middelen terecht gekomen;
o heeft de Onderwijsinspectie daarbij wel of geen sanctie opgelegd;
o indien er sprake was van een sanctie, welke sanctie heeft de Onderwijsinspectie deze organisatie opgelegd.
2. Bij brief van 19 oktober 2018 heeft verweerder eiser verzocht om zijn Wob-verzoek nader te concretiseren. Bij e-mail van 23 oktober 2018 heeft eiser aangegeven dat zijn verzoek ziet op alle vormen van onderwijs (primair, voortgezet en speciaal), op particuliere scholen die dit aanbieden. Verder heeft eiser aangegeven dat zijn verzoek ziet op de periode 1 januari 2010 tot 31 december 2018. Eiser specifieert dat hij alleen stukken wil ontvangen waarin staat onder welke voorwaarden particulier onderwijs
welgefinancierd kan worden.

Het primaire besluit

3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft op basis van het verzoek 335 documenten aangetroffen. Gelet op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft verweerder in de desbetreffende documenten gegevens weggelakt die herleidbaar zijn tot personen. Dit geldt niet voor gegevens van politieke ambtsdragers en ambtenaren met een functie waarvan verwacht mag worden dat zij in de openbaarheid treden of kunnen treden. Verweerder heeft dit doorgetrokken naar de particuliere sector. Op de informatie betreffende websites en logo’s is de Wob niet van toepassing nu die informatie reeds openbaar is. Ook heeft verweerder op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob de bijzondere persoonsgegevens van betrokkenen weggelakt. In een aantal documenten is verder tekst weggelakt op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob, omdat die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten die zijn neergelegd in documenten bestemd voor intern beraad. Verder zijn documenten in zijn geheel geweigerd omdat zij ook feitelijke informatie bevatten die zodanig verweven is met de persoonlijke beleidsopvattingen dat die daar niet los van kan worden gezien. Tot slot heeft verweerder op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob enkele passages gelakt omdat verstrekking van die informatie niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Ten aanzien van de openbaar gemaakte (deels gelakte) documenten overweegt verweerder dat er niet meer openbaar kan worden gemaakt dan al bij het primaire besluit van 28 juni 2019 is gedaan. Verder heeft eiser zijn stelling dat er meer documenten bij verweerder berusten niet aannemelijk gemaakt. De door eiser genoemde voorbeelden geven hier geen blijk van. Verweerder heeft een reactie op de door eiser geel gemarkeerde documenten gegeven. Verder overweegt verweerder dat er ondanks de aanwezigheid van een aantal ‘Miep ziek’ contracten geen documenten zijn waaruit blijkt dat bekostiging van particulier onderwijs mogelijk is. De contracten zijn tot stand gekomen op basis van een beslissing in individuele gevallen en niet op basis van beleid. De conclusie van eiser dat er door het aantal contracten sprake zou zijn van een bestendige beleidslijn deelt verweerder daarom niet. Ten aanzien van documenten 253 en 256 merkt verweerder op dat de gelakte informatie persoonlijke beleidsopvattingen betreffen. Die zijn volgens verweerder terecht met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob, gelakt. Ten slotte overweegt verweerder dat het recht op openbaarmaking op grond van de Wob volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) slechts het publieke belang dient van een goede en democratische bestuursvoering. Er kan daarom geen onderscheid worden gemaakt naar de persoonlijke belangen van de verzoeker. Hoe groot het belang van eiser bij openbaarmaking ook mag zijn, dat kan geen overweging zijn in de belangenafweging in het kader van de Wob. Het tijdens de hoorzitting gedane verzoek om informatie van de bij de Onderwijsinspectie voorhanden zijnde documenten is separaat in behandeling genomen. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem gaat niet op volgens verweerder.
Stukken verstrekt onder geheimhouding
5. Op grond van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht 2017 heeft de rechtbank ten aanzien van de door verweerder overgelegde stukken waarvan verweerder heeft aangegeven dat alleen de rechtbank hiervan kennis mag nemen, gehandeld alsof de rechtbank heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
6. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om kennis te nemen van de onder beperkte kennisneming overgelegde stukken. De rechtbank heeft de onder geheimhouding verstrekte stukken ingezien.
De afbakening van het geschil
7. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting zijn beroepsgrond ten aanzien van de toegepaste weigeringsgronden onder de artikelen 10, eerste lid, aanhef en onder d en tweede lid, aanhef en onder e van de Wob heeft ingetrokken. De rechtbank zal deze gronden daarom verder onbesproken laten. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser geen gronden heeft geformuleerd op de weigeringsgrond die is toegepast onder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Dit betekent dat alleen de beroepsgronden ten aanzien van de vraag of er meer documenten zijn dan openbaar gemaakt, moet worden beoordeeld en tevens of de weigeringsgrond onder artikel 11 van de Wob al dan niet terecht is toegepast. De rechtbank stelt tevens vast dat de periode van belang is 1 januari 2010 tot en met 22 september 2018. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zoekslag
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt zich allereerst op het standpunt dat uit de openbaar gemaakte informatie blijkt dat verweerder specifiek beleid heeft ontwikkeld waaruit volgt dat publieke financiële middelen die bestemd zijn of geoormerkt zijn voor het reguliere en openbare onderwijs, tevens kunnen worden aangewend voor bijzonder onderwijs. Dit volgt volgens eiser onder andere uit de aanwezigheid van de zogenoemde ‘Miep Ziek contracten’. Verder blijkt er uit de openbaar gemaakte informatie dat er meer stukken moeten zijn die vallen onder het Wob-verzoek en die bij verweerder berusten. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het Excel-bestand dat is bijgevoegd bij de aanvullende bezwaargronden van 16 oktober 2019. Hierin heeft eiser bij een totaal van 59 van de (deels) openbaar gemaakte documenten uitleg gegeven waarom er volgens hem uit volgt dat er stukken missen. Volgens eiser moet de zoekslag van verweerder opnieuw worden gedaan.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zoekslag zorgvuldig is uitgevoerd. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat er een zoekvraag, ofwel een ‘query’, wordt gedraaid uit het computersysteem om zo alle stukken die relevant zijn voor het Wob-verzoek boven water te krijgen. Verweerder ziet in de opmerkingen in het Excel-bestand geen aanleiding voor de conclusie dat er meer stukken moeten zijn. Op een deel van die opmerkingen is verweerder in de beslissing op bezwaar gemotiveerd ingegaan.
10. De rechtbank overweegt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet (meer) onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, documenten toch onder dat bestuursorgaan berusten. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de verzochte documenten. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de ABRvS van 14 oktober 2020. [1]
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerders mededeling dat er niet meer stukken onder hem berusten dan de stukken die al (deels) openbaar zijn gemaakt niet aannemelijk voorkomt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom uit de aanwezigheid van de Miep Ziek contracten niet kan worden afgeleid dat er meer stukken zijn. De enkele stelling van verweerder in de beslissing op bezwaar dat die contracten op basis van een beslissing in individuele gevallen tot stand zijn gekomen is daarvoor onvoldoende. Uit de contracten kan mogelijk volgen dat er bij verweerder financiële mogelijkheden zijn om particulier onderwijs (in uitzonderlijke gevallen) te bekostigen vanuit algemene middelen. De afspraken, communicatie en het eventuele interne beleid daarover vallen dan mogelijk ook onder het Wob-verzoek van eiser. Indien verweerder van mening is dat die stukken niet onder het Wob-verzoek van eiser vallen dan moet hij dat nader motiveren. Temeer daar verweerder ook niet heeft gemotiveerd wat de grondslag is van de financiering van de Miep Ziek contracten.
12. Ten aanzien van de stelling van eiser dat uit het Excel-bestand in het aanvullend bezwaarschrift volgt dat er meer stukken moeten zijn die onder het Wob-verzoek vallen overweegt de rechtbank als volgt.
13. Uit de opmerkingen van eiser bij de documenten 60, 164, 165, 174, 175, 191, 192, 214, 239, 246, 254, 254.1 en 267 volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser van mening kon zijn dat er meer stukken moeten zijn.
14. De rechtbank vindt verder geen aanwijzingen in de opmerkingen bij de volgende stukken dat er meer documenten onder verweerder zouden moeten berusten dan verweerder openbaar heeft gemaakt. De rechtbank zal hieronder per document toelichten hoe zij tot dit oordeel komt:
- document 19: de rechtbank stelt vast dat dit een interne mailwisseling betreft. In de mail van 24 juli 2014 wordt een vraag gesteld en deze vraag is op 25 juli 2014 door een ander beantwoord. Niet valt in te zien waarom hieruit volgt dat er meer stukken zouden moeten berusten bij verweerder.
- 158: eiser zegt over dit document dat er geen reactie is richting de verzoeker. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit een interne mail van OCW betreft. De rechtbank stelt vast dat deze reactie van verweerder klopt.
- 161: de rechtbank stelt vast dat dit een interne mailwisseling betreft. De reactie van verweerder, namelijk dat er geen vraag is gesteld in deze mailwisseling, komt op de rechtbank niet ongeloofwaardig over.
- 162: eiser stelt dat er geen reactie is richting onderwijsconsulenten en [A] , maar het is de rechtbank ook niet gebleken dat die reacties er moeten zijn. Het betreft een interne mailwisseling van verweerder waarin door verweerder wordt gezegd dat er contact zal worden opgenomen met de ouders. Het is niet bekend op welke manier dit gebeurt; telefonisch of via de e-mail. De rechtbank ziet daarom in het ontbreken van een schriftelijke reactie niet direct aanleiding om te veronderstellen dat er meer documenten moeten zijn dan verweerder verstrekt heeft.
- 167: de rechtbank stelt vast dat er wordt gesproken over een telefonisch reactie. Het is de rechtbank niet duidelijk of dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden, en of er bijvoorbeeld een telefoonnotitie van is gemaakt. Daartoe zijn geen concrete aanwijzingen.
- 168: de rechtbank begrijpt de opmerking van eiser over dit document zo dat de verzoeken vanuit het samenwerkingsverband ten onrechte geen onderdeel uitmaken van de stukken. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet, omdat de mail gaat over uitwisseling van de stand van zaken in een aantal casussen. Dit betekent dan ook niet dat de verzoeken bij de mailwisseling moeten zitten.
- 170: eiser stelt dat er geen reactie richting de vader is gekomen. Verweerder stelt dat het een interne mail is en dat het antwoord naar de vader op een andere wijze is verstrekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de reactie van verweerder te twijfelen nu het om een interne update van OCW gaat.
- 246: de rechtbank is van oordeel dat de opmerkingen van eiser onvoldoende concreet maken dat er meer stukken moeten zijn.
- 248: eiser stelt dat de reactie aan het Ministerie van VWS ontbreekt. Volgens verweerder is gedingstuk 254.3 het antwoord. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het standpunt van verweerder te twijfelen.
- 235: de rechtbank stelt vast dat dit een verzoek is van de betreffende ouders aan verweerder, wat intern doorgestuurd is. Dat er geen reactie is gestuurd aan het Ministerie van VWS vindt de rechtbank dan ook niet onaannemelijk.
- 256: de rechtbank stelt vast dat dit een interne mailwisseling betreft. Er zijn geen aanwijzingen dat deze mailwisseling voortkomt uit een vraag van het Ministerie van VWS.
- 269: de rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende concreet gemaakt is dat er een benadering is geweest vanuit het Ministerie van VWS.
15. De rechtbank volgt eiser echter wel in zijn opmerkingen dat er meer documenten onder verweerder zouden moeten berusten wat betreft de volgende documenten. In die gevallen heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom bepaalde antwoorden op mails of brieven niet bij verweerder zouden berusten. De rechtbank zal hieronder per document toelichten hoe zij tot dit oordeel komt:
- 17: verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat die reactie niet via hen is gegaan, dan wel via een orgaan dat onderdeel uitmaakt van het Ministerie van OCW. De rechtbank vindt die enkele stelling ongeloofwaardig.
- 73: verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom er geen antwoord in het dossier zit van de hoofdinspecteur aan [B] . Dit omdat uit de stukken volgt dat de hoofdinspecteur door [B] is benaderd, die stuurt vragen aan het OCW en die zegt dat het goed is dat ze op de hoogte worden gehouden. Aannemelijk is aldus dat het antwoord aan OCW is gestuurd. Verder merkt de rechtbank in het kader van dit document nog op dat uit de gelakte delen in dit document lijkt te volgen dat er meer stukken onder verweerder moeten berusten dan nu openbaar zijn gemaakt. De rechtbank geeft verweerder in overweging om dit nader te controleren.
- 147: de rechtbank vindt de reactie van verweerder niet geloofwaardig dat dit een interne OCW mail betreft. Ook al betreft dit een interne e-mailconversatie dan is die ontstaan naar aanleiding van een vraag van het SWV en daarop ziet de rechtbank geen reactie in het dossier. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen reactie op is gekomen aan het samenwerkingsverband.
- 152: de rechtbank stelt vast dat dit een interne mailwisseling betreft. Er wordt echter wel in gezegd dat er nog een reactie zal worden gestuurd aan [A] . Die reactie is niet gegeven, althans, verweerder heeft niet aangegeven welk document de reactie richting [A] bevat. De rechtbank acht de reactie van verweerder dat er geen reactie richting [A] is aldus onvoldoende geloofwaardig en onvoldoende gemotiveerd.
- 166: de rechtbank stelt vast dat er in de mail van 12:53 uur staat dat er in de bijlage een verzoek van mevrouw zit. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom deze bijlage niet openbaar is gemaakt. Als het verzoek zich wel in het Wob-dossier bevindt dan had verweerder moeten toelichten om welk processtuk het gaat.
- 173: de rechtbank leidt uit de mailwisseling af dat het waarschijnlijk is dat er een antwoord is gekomen op deze mailwisseling. Verweerder moet zijn stelling dat er geen reactie richting SWV Gouda is, beter motiveren, bijvoorbeeld door uit te leggen welke mailboxen zijn onderzocht of als de reactie telefonisch is gegeven waarom daar geen notitie van is.
- 210 t/m 213: het is de rechtbank niet duidelijk of eiser in dit kader bedoelt dat de reactie er nog niet is, of dat de reactie ontbreekt, maar dit ontslaat verweerder niet van zijn motiveringsplicht. Verweerder moet motiveren of die reactie er is, en dat heeft hij niet gedaan.
- 215 t/m 217: zie overweging 210 t/m 213.
- 223: de rechtbank constateert dat er in de ongelakte versie van dit stuk een bijlage zit (223.1). Het betreft een concept antwoord. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom deze bijlage geen onderdeel uitmaakt van het openbare dossier. Verder heeft verweerder ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt waar de definitieve versie van het antwoord zich in het dossier bevindt.
- 224: de rechtbank stelt vast dat dit niet de concept-reactie is die wordt genoemd in document 210. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd of de gesprekken plaats hebben gevonden en of er notulen van zijn.
- 227: de rechtbank stelt vast dat de reactie aan EenVandaag ontbreekt. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom die reactie er niet is of waarom die niet is opgesteld.
- 229: de rechtbank stelt vast dat er in het stuk staat dat de ouder wordt teruggebeld voor een reactie. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd of er een verslag is van het terugbellen of niet.
- 232: de rechtbank stelt vast dat de mail van 15:52 uur van het Ministerie van VWS gericht is aan verweerder. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet gemotiveerd waarom daar geen antwoord op is gegeven of waarom dat antwoord niet (deels) openbaar is gemaakt.
- 233: de rechtbank stelt vast dat er geen reactie naar het Ministerie van VWS is aangetroffen, terwijl het op basis van de e-mails wel waarschijnlijk is dat er een reactie is gegeven. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom er geen reactie is gegeven of waarom die reactie niet (deels) openbaar is gemaakt.
- 234: de rechtbank stelt vast dat er geen reactie naar het Ministerie van VWS is aangetroffen, terwijl het op basis van de e-mails wel waarschijnlijk is dat er een reactie is gegeven. Ook wordt er in de e-mail van 11:27 uur op 21 juni 2018 gerefereerd aan een bijlage die ontbreekt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom die reactie er niet is en waarom de bijlage niet (deels) openbaar is gemaakt.
- 235.1: de rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd of er een reactie is en waar die al dan niet zit in het dossier.
- 236: de rechtbank stelt vast dat er geen reactie naar het Ministerie van VWS is aangetroffen. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd of er een reactie is en waar die al dan niet zit in het dossier.
- 237: idem (236).
- 238: de rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd of er een reactie is gegeven (al dan niet telefonisch) waarvan een verslag of een notitie is gemaakt.
- 240: verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom daar geen antwoord op is gegeven of waarom dat antwoord niet (deels) openbaar is gemaakt.
- 241: de rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd of hij een reactie heeft ontvangen, al dan niet telefonisch. En als er sprake was van een telefonische reactie, of daarvan een telefoonnotitie beschikbaar is.
- 250: de rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat er geen reactie aan het samenwerkingsverband is overgelegd, terwijl dit wel in de lijn der verwachting zou liggen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit antwoord ontbreekt.
- 251: de rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat er geen reactie aan het samenwerkingsverband is overgelegd, terwijl dit wel in de lijn der verwachting zou liggen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit antwoord ontbreekt.
- 253: de rechtbank stelt vast dat de genoemde bijlage ‘anoniem advies’ is overgelegd. De bijlage genaamd ‘opschalen thuiszitters casus’ zit echter niet bij de stukken. Ook de reactie naar VWS ontbreekt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze stukken geen onderdeel uitmaken van het dossier.
- 255: de rechtbank stelt vast dat de bijlage bij de mail van 10 juli 2018 om 15:22 uur ontbreekt. Verweerder heeft dat ten onrechte niet onderkend. Verder ontbreekt ook de eindreactie op de mails aan het Ministerie van VWS. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze stukken ontbreken.
- 258: de rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd of er een nota is of niet.
- 263: de rechtbank stelt vast dat er in de mails staat: “morgen volgt meer inhoudelijke reactie”. De rechtbank stelt vast dat deze inhoudelijke reactie is overgelegd als document 267. Verweerder heeft dit echter ten onrechte niet gemotiveerd. Verder vindt de rechtbank geen concrete aanwijzingen voor de stelling van eiser dat er een reactie naar minister Slob zou moeten zijn.
16. Ten aanzien van document 285 merkt de rechtbank nog het volgende op. Dit document zit in het ongelakte dossier, maar niet in het gelakte dossier wat aan eiser is verstrekt. Verweerder dient dit stuk alsnog (al dan niet deels gelakt) aan eiser te verstrekken.
17. De rechtbank gaat hierna in op de wel door verweerder in de beoordeling betrokken documenten en de beroepsgronden die eiser daarover heeft aangevoerd.
Weigeringsgronden
18. Eiser stelt zich ten tweede op het standpunt dat verweerder niet duidelijk gemotiveerd heeft kunnen onderbouwen dat de delen die gelakt zijn met een beroep op artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wob, ook alleen interne beleidsopvattingen bevatten. Omdat er onevenredig grote stukken tekst onleesbaar zijn gemaakt moet het voor worden gehouden dat deze documenten meer informatie bevatten dan uitsluitend interne beleidsopvattingen waarop de geheimhoudingsplicht wel van toepassing is. Verweerder heeft volgens eiser dus te ruimhartig gebruik gemaakt van de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er niet te ruimhartig gebruik is gemaakt van de genoemde weigeringsgrond. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat hij alle stukken opnieuw heeft beoordeeld. Het was echter niet mogelijk om nog meer informatie prijs te geven dan al is gedaan bij de beslissing op bezwaar.
20. Ten aanzien van de gelakte delen op grond van artikel 11 van de Wob overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob, wordt er geen informatie verstrekt uit documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS [2] volgt dat voor de beoordeling of documenten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, het bepalend is of het gaat om opvattingen, voorstellen, aanbevelingen of conclusies van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe aangevoerde argumenten. Met de in artikel 21, eerste lid, van de Wob neergelegde beperking ten aanzien van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad is beoogd dat ambtenaren de vrijheid dienen te hebben ongehinderd hun bijdrage te leveren aan de beleidsvoorbereiding of -uitvoering, en daarover te studeren, te brainstormen, anderszins te overleggen, nota's te schrijven, etc. Feitelijke gegevens zijn geen persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen niet op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob worden geweigerd. Voor zover feiten dermate nauw met persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze daarvan te scheiden, moeten deze wel als zodanig worden aangemerkt.
22. De rechtbank komt na bestudering van de stukken tot het volgende oordeel over de delen die door verweerder zijn gelakt met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Gelakte delen zijn persoonlijke beleidsopvattingen
23. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de stukken in de documenten 2, 3, 4, 5, 17, 60, 152, 161, 164, 166, 170, 173, 232, 233, 234, 236, 239, 240, 241, 251, 255 en 256 heeft mogen lakken met verwijzing naar artikel 11 van de Wob, omdat die stukken persoonlijke beleidsopvattingen bevatten neergelegd in stukken ten behoeve van intern beraad. Voor zover er ook feitelijkheden in worden genoemd zijn de feiten dusdanig verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat het niet mogelijk is deze daarvan te scheiden.
Gelakte delen zijn in zijn geheel geen persoonlijke beleidsopvattingen
24. De rechtbank is ten aanzien van document 147 van oordeel dat betwijfeld moet worden of dit document wel onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Verweerder zal dit opnieuw moeten beoordelen.
Gelakte delen zijn gedeeltelijk geen persoonlijke beleidsopvattingen
25. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de volgende documenten ten onrechte delen heeft aangemerkt als intern beraad. Hieronder zal de rechtbank per document toelichten hoe zij tot dit oordeel komt.
- 73: de rechtbank is van oordeel dat in de email van 13 januari 2016 van 22:19 uur de tweede alinea, eerste zin, ten onrechte is gelakt als intern beraad. Deze zin betreft namelijk een feitelijkheid. De verdere lakkingen die zien op de e-mail van 14 januari 2016 zijn naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte gedaan met een beroep op artikel 11 van de Wob. Van een deel van die tekst is onduidelijk of de inhoud wel onder het Wob-verzoek valt. Verder bevatten de delen (ook) persoonsgegevens, die verweerder apart had moeten lakken met een beroep op artikel 10, eerste lid, van de Wob.
- 212: de rechtbank is van oordeel dat de gelakte zin in dit document buiten het kader van het Wob-verzoek valt en dat de inhoud ervan ook geen intern beraad is.
- 229: op de tweede pagina van dit stuk is een deel gelakt op de grond dat sprake is van intern beraad. De rechtbank merkt op dat dit deel ontbreekt in het ongelakte dossier, zodat de rechtbank deze weigeringsgrond niet kan controleren. De rechtbank verzoekt verweerder om dit stuk alsnog ongelakt over te leggen. Verder lijkt het stuk in het openbare dossier ook niet volledig te zijn. De eerste zin van het stuk is niet volledig.
- 253: ten aanzien van dit document merkt de rechtbank op dat verweerder dat opnieuw dient te bekijken en op feitelijkheden dient te filteren omdat de rechtbank constateert dat ook passages uit 253.1 daarin genoemd worden en dat stuk geen weigering onder artikel 11 van de Wob bevat.
Conclusie
26. Het beroep is gezien het overwogene in de punten 11, 15, 16, 23 en 24 gegrond wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
De bestuurlijke lus
27. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Het herstellen van de geconstateerde gebreken kan met een aanvullende motivering, en/of met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Verweerder dient hierbij een nieuwe zoekslag te verrichten op basis van het ingediende Wob-verzoek om in kaart te brengen welke documenten (nog meer) onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Verweerder dient tevens inzichtelijk te maken dat er voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de gevraagde informatie. Verweerder dient alle documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen (opnieuw) te beoordelen, behoudens de (delen van) documenten die verweerder al heeft geopenbaard of de documenten waarvan de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld dat zij terecht zijn geweigerd omdat sprake is van intern beraad. Verweerder kan bij die documenten volstaan met een verwijzing naar de eerder gegeven motivering. Indien sprake is van documenten die niet eerder zijn beoordeeld dient verweerder daarover alsnog een besluit te nemen.
28. Gelet op de omstandigheid dat er derde partijen zijn die mogelijk door een nieuwe zoekslag van verweerder alsnog dienen te worden betrokken in de procedure, dient verweerder inzichtelijk te maken waar in het dossier de stukken zitten van degene die een zienswijze hebben uitgebracht en daarnaast of deze betrokkenen vanwege de nieuwe zoekslag alsnog betrokken dienen te worden als derde belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat deze mogelijke betrokkenen niet onevenredig worden benadeeld door het toepassen van de bestuurlijke lus op dit moment nu de beroepsgrond ten aanzien van het openbaren van (bijzondere) persoonsgegevens ter zitting is laten vallen. Wat betekent dat er aldus naar de stand van de procedure op dit moment in ieder geval niet meer persoonsgegevens geopenbaard worden dan die ten aanzien waarvan de betrokkenen hun zienswijze hebben uitgebracht. Daarnaast kunnen bij een eventueel openbaren van meer gegevens dan tot nu toe het geval, de belangen van deze betrokkenen geraakt worden als gevolg waarvan zij op dat moment alsnog in de procedure kunnen worden betrokken.
29. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
30. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van de uitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
31. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit laatste betekent dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de geconstateerde gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzitter, mr. M. Eversteijn en
mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid vanmr. B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 3 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd De voorzitter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.