ECLI:NL:RBMNE:2021:2771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/4427-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-aanvraag en arbeidsvermogen van jonggehandicapte

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 23 juni 2021, staat de aanvraag van eiser voor een Wajong-uitkering centraal. Eiser, geboren in 2000, heeft in 2019 een aanvraag ingediend voor de beoordeling van zijn arbeidsvermogen. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, maar dat de medische gronden hiervoor niet duurzaam zijn. Dit leidde tot een afwijzing van de aanvraag door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser maakte bezwaar, waarop een onafhankelijke psychiatrische expertise werd ingeschakeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat het niet uitgesloten is dat eiser, met behandeling en begeleiding, in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Echter, het bezwaar werd ongegrond verklaard.

Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat hij in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De rechtbank oordeelt dat de motivering van verweerder niet voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat er onvoldoende is onderzocht wat de behandeling inhoudt en welke concrete resultaten dit oplevert. De rechtbank stelt dat verweerder de gebreken in het bestreden besluit moet herstellen en geeft hem zes weken de tijd om dit te doen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4427 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Bathoorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft op 19 en 26 maart 2019 een ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend. Om te kunnen beoordelen of eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige onderzoek gedaan. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, maar de medische gronden daarvoor niet duurzaam zijn. Volgens de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is door intensieve behandeling gedragscorrectie te verwachten, waardoor eiser dan werknemersvaardigheden zal kunnen ontwikkelen. In het besluit van 20 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder daarom de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase een onafhankelijke psychiatrische expertise laten opstellen door psychiater A.J. Ferwerda , verbonden aan Psyon (hierna: de Psyon-rapportage). De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapportage van 6 april 2020 tot de conclusie gekomen dat het niet is uitgesloten dat middels behandeling en begeleiding de arbeidsmogelijkheden van eiser zullen toenemen. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt in zijn rapportage van 24 april 2020 tot de conclusie dat eiser is de toekomst mogelijk arbeidsvermogen heeft. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard in het besluit van 28 april 2020 (bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021 met behulp van Skype. [A] (de zus van eiser) heeft deelgenomen aan deze Skype-zitting, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
1. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft in beroep – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen.
Juridisch kader
2.1
Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag dat hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Ingevolge het vierde lid van artikel 1a:1 van de Wajong wordt onder “duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie” verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Ingevolge artikel 1a:1, zesde lid, van de Wajong wordt de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
2.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] gaat het bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. Als de betrokkene bezwaar maakt tegen het oordeel dat geen sprake is van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, zullen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, rekening houdend met alle medische en arbeidskundige gegevens die in de bezwaarfase voorhanden zijn, voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding, beoordelen of de inschatting van het niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen gehandhaafd moet blijven.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 6 april 2020 – onder verwijzing naar de Psyon-rapportage – onder meer opgenomen dat bij eiser sprake is van een mentaal niveau van een kind tussen 7-11 jaar. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat er geen intensieve begeleiding/behandelingen hebben plaatsgevonden en er onderhoudende factoren zijn (de rechtbank begrijpt: factoren die de huidige situatie in stand houden), zoals weinig sociale contacten en weinig dagbesteding. Op basis hiervan stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat niet kan worden uitgesloten dat er verbetering van de belastbaarheid kan optreden bij het adequaat inzetten van behandeling/begeleiding. De verstandelijke beperking is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijvend, maar middels behandeling/begeleiding zouden de mogelijkheden wel kunnen toenemen. In de Psyon-rapportage is voorts onder ‘behandelmogelijkheden’ opgenomen:
“Met betrekking tot de matige verstandelijke beperking wordt geadviseerd de behandeling en begeleiding te richten op de vaardigheden van betrokkene, rekening houdend met de beperkingen en gericht op hun dagelijkse omgeving. Hij zou hiervoor opnieuw verwezen kunnen worden naar organisaties als Stichting MEE of Cordaan. Betrokkene heeft begeleiding gehad van MEE en in 2016 is een zorgregisseur betrokken geweest met als doel het vinden van professionele begeleiding. Het is mij niet duidelijk waarom dit niet gelukt is, behalve dat zus vertelde dat betrokken geen hulp/begeleiding van onbekenden wilde.”
3.2
Eiser wordt op dit moment niet behandeld of begeleid. Zijn eigen familie – met name zijn moeder en broer – zorgen voor hem omdat eiser moeite heeft met begeleiding door vreemden. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat hiermee de bestaande situatie in stand wordt gehouden en eiser op deze manier – in ieder geval – geen arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De rechtbank leidt uit de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep af dat deze arts van mening is dat eiser zou kunnen profiteren van professionele begeleiding en dat hij daardoor zichzelf kan ontwikkelen op persoonlijk en sociaal vlak en op het vlak van zelfstandig functioneren. Dat betekent echter niet dat alleen al daarom kan worden aangenomen dat eiser door behandeling/begeleiding in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de motivering van verweerder op dit punt niet aan de vereisten zoals geschetst in rechtsoverweging 2.2. De enkele algemene verwijzing naar stichtingen als MEE of Cordaan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Verweerder had moeten onderzoeken wat de behandeling inhoudt en op welke wijze de ingezette behandeling van invloed is en welke concrete resultaten dit oplevert op de mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid, de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en de mogelijkheden tot toename van bekwaamheden. Deze aspecten dienen bij de beantwoording van de vraag, of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt, betrokken te worden.
Door dit na te laten heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd te achten met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. De rechtbank wijst partijen erop dat, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, in het licht van de goede procesorde niet kan worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2020 [2] .
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018