In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die bijstand had aangevraagd op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere had de aanvraag op 14 april 2021 afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat het zwaartepunt van zijn maatschappelijke leven zich in zijn woonplaats bevond. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 16 juni 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij een spoedeisend belang had vanwege financiële problemen, waaronder huurachterstanden en een beëindigd telefoonabonnement. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. Bovendien had verzoeker vanaf 1 juni 2021 weer een baan en inkomen, wat zijn situatie verder nuanceerde.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en dat verweerder de afwijzing van de bijstandsaanvraag deugdelijk had onderbouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij in de beoordelingsperiode daadwerkelijk in zijn woonplaats verbleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.