ECLI:NL:RBMNE:2021:2699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/3393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de inburgeringstermijn op basis van medische redenen en de rol van deskundigenadvies

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, afkomstig uit Nigeria, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had verzocht om verlenging van zijn inburgeringstermijn vanwege medische redenen, maar dit verzoek was aanvankelijk afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister zich niet zonder meer kon baseren op het rapport van Argonaut, de medisch adviseur, omdat er onvoldoende informatie was opgevraagd bij de behandelaars van de eiser. De rechtbank oordeelde dat Argonaut had moeten nagaan of relevante medische informatie beschikbaar was bij de behandelaars van de eiser, en dat het ontbreken van deze informatie de besluitvorming van de Minister heeft beïnvloed.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat de Minister de bezwaargronden van de eiser niet inhoudelijk had beoordeeld. De rechtbank heeft de Minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, waarbij de Minister de nodige informatie bij de behandelaars van de eiser moet inwinnen. Tevens is de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opvragen van medische informatie en de rol van deskundigenadvies in bestuursrechtelijke besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: T. Holtrop).

Procesverloop

In het besluit van 18 februari 2020 (primair besluit I) heeft verweerder eisers verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn afgewezen.
In het besluit van 25 februari 2020 (primair besluit II) heeft verweerder eiser een boete van € 875,- opgelegd omdat de inburgeringstermijn is overschreden.
In het besluit van 12 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten I en II herroepen en beslist dat eiser een andere inburgeringstermijn krijgt en dat de opgelegde boete wordt ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021 via Skype. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is afkomstig uit Nigeria en woont sinds 2006 in Nederland.
2. Eiser heeft verweerder verzocht om de inburgeringstermijn te verlengen vanwege medisch redenen. Eiser ondervindt door psychische en lichamelijke klachten problemen bij het inburgeren.
3. In het primaire besluit I heeft verweerder het verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een rapport van Argonaut (de medisch adviseur van verweerder) van 23 januari 2020.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit alsnog bepaald dat eiser een andere inburgeringstermijn krijgt en dat de opgelegde boete wordt ingetrokken, omdat tussen de aanvraag om verlenging en de uiteindelijke beslissing meer dan een jaar is verstreken. Over de medische situatie van eiser heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat Argonaut heeft geadviseerd om de inburgeringstermijn van eiser niet vanwege medische redenen te verlengen en dat er geen twijfel is over de juistheid van dat advies.
Procesbelang
5. De rechtbank moet allereerst ambtshalve beoordelen of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De inburgeringstermijn van eiser is immers met het bestreden besluit alsnog verlengd. Eiser heeft toegelicht dat hij het op zichzelf niet oneens is met die verlenging, maar dat hij het wel oneens is met de grondslag ervan. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat wanneer de inburgeringstermijn vanwege medische redenen wordt verlengd er voorzieningen getroffen kunnen worden ter ondersteuning bij het leren wanneer de medische beperkingen daartoe aanleiding geven. Verweerder heeft ook toegelicht dat bij een verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn normaal gesproken ook door een arts wordt beoordeeld of er bepaalde voorzieningen moeten worden getroffen. Die beoordeling heeft hier niet plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank in dit geval procesbelang aan.
Beroepsgrond
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit geen stand kan houden, omdat verweerder niet inhoudelijk op zijn bezwaren is ingegaan.
Beoordeling rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bezwaargronden inhoudelijk had moeten beoordelen. De grondslag voor de verlenging van de inburgeringstermijn in het bestreden besluit staat geheel los van de grondslag van het verlengingsverzoek van eiser en de bezwaren die hij had tegen het primaire besluit. Daarbij komt dat het gezien het gestelde onder het kopje ‘Procesbelang’ niet uitgesloten kan worden dat eiser met een inhoudelijke behandeling van zijn bezwaar een voor hem gunstiger resultaat zou hebben bereikt. De beroepsgrond slaagt.
8. De rechtbank zal in het onderstaande de bezwaargronden van eiser alsnog beoordelen.
9. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat verweerder zijn besluitvorming niet heeft mogen baseren op het rapport van Argonaut. Eiser is vanwege de ernst van zijn trauma’s niet in staat om het inburgeringsexamen te halen. Ter onderbouwing heeft eiser stukken overgelegd van Altrecht academisch angst centrum (Altrecht) , Indigo (waar eiser hulp krijgt voor zijn psychische problemen) en het St. Antoniusziekenhuis (waar eiser voor zijn knie wordt behandeld). Argonaut heeft ten onrechte geen informatie opgevraagd bij de psychiaters en psychologen door wie eiser wordt behandeld. Argonaut heeft niet voldaan aan haar onderzoeksplicht. Daarbij komt dat op deze wijze de bewijslast ten onrechte bij eiser wordt gelegd. Eiser hoeft slechts aannemelijk te maken dat hij drie maanden niet in staat is geweest onderwijs te volgen. Eiser hoeft dit niet onomstotelijk te bewijzen.
10. Op grond van artikel 7b van de Wet inburgering kan de inburgeringstermijn verlengd worden indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen.
11. Op grond van artikel 2 van de Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt kan de inburgeringstermijn verlengd worden bij langdurige ziekte van de inburgeringsplichtige gedurende een periode van minimaal drie aaneengesloten maanden.
12. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] moet een bestuursorgaan, indien het een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De betrokkene kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een deskundigenadvies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud ervan.
13. In het rapport van Argonaut staat dat er medische informatie is opgevraagd bij de huisarts. In het rapport staat verder dat uit de van de huisarts ontvangen medische informatie blijkt dat eiser sinds 2008 bekend is met meerdere psychiatrische klachten en aandoeningen, dat hij bij meerdere instanties onder behandeling heeft gestaan en heden ten dage ook nog wordt behandeld. De conclusie van het rapport luidt echter dat er niet gesteld kan worden dat eiser gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden buiten staat is geweest om onderwijs te volgen.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet zonder meer kon baseren op dit rapport van Argonaut. Eiser heeft ten behoeve van het onderzoek een medische machtiging d.d. 5 september 2018 afgegeven waarmee hij toestemming heeft gegeven om informatie over zijn gezondheid aan verweerder te geven. In die machtiging staat vermeld dat hij van 2007 tot en met 2015 in behandeling is geweest bij Centrum ’45, dat sprake is van ‘traumacotherapie’ van 2007 tot heden en dat psychotherapie opnieuw wordt gestart bij Indigo in Utrecht. De intake daarvoor zou al zijn geweest en eiser wachtte op dat moment op een nieuw behandelplan en het toewijzen van een behandelaar.
15. Gelet op deze informatie had Argonaut naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen volstaan met het opvragen van informatie bij de huisarts. De rechtbank is dit eens te meer van oordeel gezien de inhoud van de van de huisarts verkregen informatie zoals omschreven in overweging 13. Argonaut had dan ook in ieder geval bij de instanties waar eiser ten tijde van het bestreden besluit onder behandeling was moeten nagaan of deze relevante medische informatie over eiser konden geven en – indien van toepassing - deze informatie bij het advies moeten betrekken. Nu Argonaut dat niet heeft gedaan kan verweerder niet zonder nader onderzoek van het advies van Argonaut uitgaan.
16. Gezien het gestelde in overweging 9 heeft eiser bij zijn bezwaarschrift ook stukken overgelegd van andere instellingen, te weten Altrecht en het St. Antoniusziekenhuis. De brief van Altrecht dateert echter van 23 april 2019 en in deze brief staat alleen dat er een intake gepland zal worden. Gezien deze brief is de behandeling bij Altrecht aangevangen na het einde van de inburgeringstermijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder daar in het kader van het verzoek om verlenging geen nader onderzoek naar had hoeven doen. Datzelfde geldt voor de behandeling voor eisers knie in het St. Antoniusziekenhuis. Ook deze behandeling (los van de vraag of de mogelijkheid om het inburgeringsexamen te halen wordt beïnvloed door de knieproblemen van eiser) heeft gezien de in bezwaar overgelegde stukken daarvan plaatsgevonden na het einde van de inburgeringstermijn. De grond van eiser slaagt. De overige stellingen van eiser op dit punt behoeven dan ook geen bespreking.
17. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ondanks het ontbreken van een hardheidsclausule in de van toepassing zijnde regelgeving en ondanks het advies van Argonaut een belangenafweging had moeten maken omdat het bestreden besluit voor hem onevenredig uitpakt. Eiser verwijst naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2]
18. Omdat verweerder gezien het gestelde in overweging 15 opnieuw op het bezwaar moet beslissen, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de beroepsgrond over de evenredigheid.
19. Eiser heeft aangevoerd dat de toets of hij drie maanden niet in staat is geweest onderwijs te volgen te beperkt is. Deze toets is in strijd met artikel 1 van het VN Verdrag Handicap, dat psychische aandoeningen en chronische ziekten als handicap definieert en de Regeling Inburgering. Ook is sprake van strijd met artikel 5 van het VN Verdrag Handicap en de Wet gelijke behandeling handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) nu de arts van Argonaut geen specialist in trauma’s is en het daarom voor de hand had gelegen om op dat vlak advies in te winnen.
20. De rechtbank is van oordeel dat het beroep dat eiser op de artikelen 1 en 5 van het VN Verdrag Handicap niet slaagt, omdat deze bepalingen geen rechtstreekse werking hebben. Daarbij komt dat het feit dat een verlenging vanwege medische redenen aan de orde kan zijn wanneer de betrokkene ten minste drie aaneengesloten maanden niet in staat was onderwijs te volgen niet in strijd is met de Regeling Inburgering. Deze termijn volgt expliciet uit artikel 2 van de Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt. Verder is niet duidelijk op grond waarvan eiser meent dat door het inschakelen van Argonaut sprake is van strijd met de WGBH/CZ. Argonaut is een onafhankelijke adviesorganisatie op het gebied van sociaal medische advisering en het staat verweerder vrij bij Argonaut advies in te winnen. De grond slaagt niet.
21. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder gelet op zijn situatie ten onrechte heeft verzuimd hem ambtshalve vrij te stellen van de inburgeringsplicht.
22. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van eiser een verzoek om verlenging betrof en niet om ontheffing van de inburgeringsplicht. Niet valt in te zien waarom verweerder naar aanleiding van een dergelijk verzoek ambtshalve over zou moeten gaan tot ontheffing. Daarbij komt dat het ambtshalve ontheffen geen verplichting is van verweerder maar een bevoegdheid. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat wanneer eiser meent daarvoor in aanmerking te komen hij een verzoek daartoe kan indienen. De grond slaagt niet.
23. Gezien het gestelde in overweging 15 is het beroep van eiser gegrond. Verweerder dient met in achtneming van het gestelde in deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Aangezien verweerder daartoe informatie bij de behandelaars van eiser dient in te winnen, stelt de rechtbank daarvoor een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak.
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 31 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:516.
2.ECLI:RVS:2019:3535 en ECLI:RVS:2019:4069