Overwegingen
1. [A] is geboren op [geboortedatum] 2010. In het schooljaar 2014/2015 is hij begonnen in groep 1 van de [schoolnaam] (hierna: de school). De school valt onder het bevoegd gezag van verweerder.
Beslissing tot verwijdering
2. De school heeft besloten om [A] van school te verwijderen omdat de school niet het onderwijs kan bieden dat [A] nodig heeft. Hij is aangewezen op een meer intensieve vorm van begeleiding, zoals wordt aangeboden op een school voor speciaal onderwijs.
Bevoegdheid bestuursrechter
3. De rechtbank stelt vast dat de bestuursrechter onbevoegd is om uitspraak te doen in deze zaak. De rechtbank is als volgt tot dit oordeel gekomen.
4. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een bestuursorgaan verstaan a) een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (hierna: een a-orgaan) of b) een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (hierna: een b-orgaan).
5. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
7. De rechtbank stelt vast dat de school onderdeel uitmaakt van verweerder, dat verweerder een bijzondere instelling is voor primair onderwijs en dat verweerder een rechtspersoon is die krachtens privaatrecht is ingesteld. Partijen zijn het daar over eens. Tijdens de zitting is ook gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de verwijdering van [A] is gebaseerd op artikel 63, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs (Wpo).
8. Omdat verweerder een bijzondere instelling voor primair onderwijs is en een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld, kunnen verweerder en de scholen die onder verweerder vallen niet als een a-orgaan worden aangemerkt. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of verweerder dan wel de scholen die onder verweerder vallen als een b-orgaan kunnen worden aangemerkt. Voor het antwoord op die vraag is bepalend of aan hen een of meer overheidstaken zijn opgedragen en daarvoor de benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.
9. In de Memorie van Toelichting op de Aanpassing onderwijswetgeving aan de derde tranche Awbis onder meer het volgende opgenomen:
“Het bevoegd gezag van een bijzondere school is in beginsel geen bestuursorgaan, want bijzondere scholen zijn instellingen naar privaatrecht (het bijzonder onderwijs is niet van de overheid). Voorzover het bevoegd gezag van een bijzondere school getuigschriften afgeeft neemt het een besluit en kan het op grond van artikel 1:1, eerste lid, onder b, Awb als bestuursorgaan worden aangemerkt. De afgifte van getuigschriften betreft immers de uitoefening van openbaar gezag. Het is bovendien een rechtshandeling waaraan door de onderwijswetten publiekrechtelijke rechtsgevolgen worden verbonden.”
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dit uitgangspunt van de wetgever dat - behoudens de uitzondering ter zake van de afgifte van getuigschriften - het optreden van bijzondere onderwijsinstellingen buiten de reikwijdte van de Awb valt.
11. De rechtbank is van oordeel dat de verwijdering van [A] niet onder deze uitzondering valt. De beslissing om [A] van school te verwijderen heeft geen vergelijkbare (rechts)gevolgen als de afgifte van een getuigschrift. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 28 juni 2017en gesteld dat hieruit kan worden afgeleid dat de school een b-orgaan is als het gaat om het beslissen over de verwijdering van leerlingen. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. In de uitspraak van 28 juni 2017 wordt overwogen dat beslissingen op grond van artikel 18a, zesde lid, onder c, van de Wpo over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs als besluit kunnen worden aangemerkt. In het geval van [A] is geen sprake van een beslissing over de toelaatbaarheid tot het speciaal onderwijs, maar van een beslissing tot verwijdering van het bijzonder onderwijs. De vergelijking gaat daarom niet op. De omstandigheid dat in artikel 63, derde lid, van de Wpo de mogelijkheid wordt geboden om binnen zes weken na de mededeling als bedoeld in het tweede lid schriftelijk bewaar te maken tegen de beslissing maakt dat niet anders. Hoewel het verwarring kan wekken dat de daarin genoemde termijn van zes weken ook een gangbare termijn in het bestuursrecht is, zijn in de Wpo of de rechtspraak geen aanwijzingen te vinden waaruit blijkt dat een besluit tot verwijdering op grond van artikel 63, tweede lid, van de Wpo door een bijzondere school als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb moet worden aangemerkt.
12. De school kan niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan. Het besluit tot verwijdering van [A] is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank is daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Eiser kan de kwestie voorleggen aan de burgerlijke rechter. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.