ECLI:NL:RBMNE:2021:2698

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/4099
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter bij verwijdering van leerling uit bijzonder onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de stichting Katholiek Primair Onderwijs Amersfoort. De eiser, wiens zoon [A] van school is verwijderd, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de stichting om zijn zoon te verwijderen van de [schoolnaam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de rechtbank onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft dit oordeel onderbouwd door te verwijzen naar de definitie van een bestuursorgaan en de voorwaarden waaronder een besluit als zodanig kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de beslissing tot verwijdering van [A] geen besluit is in de zin van de Awb, omdat de stichting een bijzondere instelling voor primair onderwijs is die krachtens privaatrecht is ingesteld. De rechtbank heeft de eiser geadviseerd om de kwestie voor te leggen aan de burgerlijke rechter. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4099

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.P.A. Voskuilen),
en

de stichting Katholiek Primair Onderwijs Amersfoort, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Dijkmans).

Procesverloop

In het besluit van 17 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten om eisers zoon [A] te verwijderen van de [schoolnaam] .
In het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021 via een Skype for Business beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [B] .

Overwegingen

Inleiding
1. [A] is geboren op [geboortedatum] 2010. In het schooljaar 2014/2015 is hij begonnen in groep 1 van de [schoolnaam] (hierna: de school). De school valt onder het bevoegd gezag van verweerder.
Beslissing tot verwijdering
2. De school heeft besloten om [A] van school te verwijderen omdat de school niet het onderwijs kan bieden dat [A] nodig heeft. Hij is aangewezen op een meer intensieve vorm van begeleiding, zoals wordt aangeboden op een school voor speciaal onderwijs.
Bevoegdheid bestuursrechter
3. De rechtbank stelt vast dat de bestuursrechter onbevoegd is om uitspraak te doen in deze zaak. De rechtbank is als volgt tot dit oordeel gekomen.
4. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een bestuursorgaan verstaan a) een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (hierna: een a-orgaan) of b) een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (hierna: een b-orgaan).
5. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
7. De rechtbank stelt vast dat de school onderdeel uitmaakt van verweerder, dat verweerder een bijzondere instelling is voor primair onderwijs en dat verweerder een rechtspersoon is die krachtens privaatrecht is ingesteld. Partijen zijn het daar over eens. Tijdens de zitting is ook gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de verwijdering van [A] is gebaseerd op artikel 63, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs (Wpo).
8. Omdat verweerder een bijzondere instelling voor primair onderwijs is en een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld, kunnen verweerder en de scholen die onder verweerder vallen niet als een a-orgaan worden aangemerkt. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of verweerder dan wel de scholen die onder verweerder vallen als een b-orgaan kunnen worden aangemerkt. Voor het antwoord op die vraag is bepalend of aan hen een of meer overheidstaken zijn opgedragen en daarvoor de benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.
9. In de Memorie van Toelichting op de Aanpassing onderwijswetgeving aan de derde tranche Awb [1] is onder meer het volgende opgenomen:
“Het bevoegd gezag van een bijzondere school is in beginsel geen bestuursorgaan, want bijzondere scholen zijn instellingen naar privaatrecht (het bijzonder onderwijs is niet van de overheid). Voorzover het bevoegd gezag van een bijzondere school getuigschriften afgeeft neemt het een besluit en kan het op grond van artikel 1:1, eerste lid, onder b, Awb als bestuursorgaan worden aangemerkt. De afgifte van getuigschriften betreft immers de uitoefening van openbaar gezag. Het is bovendien een rechtshandeling waaraan door de onderwijswetten publiekrechtelijke rechtsgevolgen worden verbonden.”
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dit uitgangspunt van de wetgever dat - behoudens de uitzondering ter zake van de afgifte van getuigschriften - het optreden van bijzondere onderwijsinstellingen buiten de reikwijdte van de Awb valt. [2]
11. De rechtbank is van oordeel dat de verwijdering van [A] niet onder deze uitzondering valt. De beslissing om [A] van school te verwijderen heeft geen vergelijkbare (rechts)gevolgen als de afgifte van een getuigschrift. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 28 juni 2017 [3] en gesteld dat hieruit kan worden afgeleid dat de school een b-orgaan is als het gaat om het beslissen over de verwijdering van leerlingen. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. In de uitspraak van 28 juni 2017 wordt overwogen dat beslissingen op grond van artikel 18a, zesde lid, onder c, van de Wpo over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs als besluit kunnen worden aangemerkt. In het geval van [A] is geen sprake van een beslissing over de toelaatbaarheid tot het speciaal onderwijs, maar van een beslissing tot verwijdering van het bijzonder onderwijs. De vergelijking gaat daarom niet op. De omstandigheid dat in artikel 63, derde lid, van de Wpo de mogelijkheid wordt geboden om binnen zes weken na de mededeling als bedoeld in het tweede lid schriftelijk bewaar te maken tegen de beslissing maakt dat niet anders. Hoewel het verwarring kan wekken dat de daarin genoemde termijn van zes weken ook een gangbare termijn in het bestuursrecht is, zijn in de Wpo of de rechtspraak geen aanwijzingen te vinden waaruit blijkt dat een besluit tot verwijdering op grond van artikel 63, tweede lid, van de Wpo door een bijzondere school als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb moet worden aangemerkt.
Conclusie
12. De school kan niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan. Het besluit tot verwijdering van [A] is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank is daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Eiser kan de kwestie voorleggen aan de burgerlijke rechter. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op
25 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Tweede kamer, vergaderjaar 1999-2000, 27 265, nr. 3.
2.Zie de uitspraken van 19 juli 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY4273) en 11 oktober 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY9914)