ECLI:NL:RBMNE:2021:2696

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/722
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van besluitvorming inzake persoonsgebonden budget voor begeleiding van een jongere met autisme en verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een 19-jarige jongen met autisme en een licht verstandelijke beperking, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden. De jongen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente waarin een maatwerkvoorziening voor begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) was toegekend voor een bepaalde periode. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet alle relevante medische informatie had meegenomen in de beoordeling van het bezwaar, wat leidde tot een onvoldoende zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat de begeleiding door de ouders van de jongen niet als gebruikelijke hulp kon worden aangemerkt, zoals de gemeente had gesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de jongen een maatwerkvoorziening voor begeleiding toe te kennen voor 21 uur per week over de periode van 1 oktober 2020 tot 1 mei 2021. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. de Bruin),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Weterings en G. Zijm).

Procesverloop

In het besluit van 14 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder een maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 december 2021.
In het besluit van 30 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens eiser verschenen [A] , moeder van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is een jongen van 19 jaar oud en heeft autisme en dwang- en angststoornissen. Daarnaast heeft hij ook een licht verstandelijke beperking met een disharmonisch intelligentieprofiel. Eiser is daardoor beperkt in het zelfstandig kunnen doen van de dagelijkse dingen en raakt snel overprikkeld. Eiser woont bij zijn ouders, die hem continu begeleiden bij de dagelijkse dingen, zoals onder meer opstaan, persoonlijke verzorging en sporten.
Bij besluit van 12 februari 2021 heeft eiser een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor 24-uurszorg thuis toegekend gekregen. Deze indicatie gaat in met ingang van 1 mei 2021 en is voor onbepaalde tijd toegekend.
2. Verweerder heeft eiser een maatwerkvoorziening toegekend voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb, voor de periodes;
  • van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 voor 21 uur in de week;
  • van 1 oktober 2020 tot en met 30 november 2020 voor 18,5 uur in de week;
  • van 1 december 2020 tot en met 31 mei 2021 voor 10 uur in de week.
3. Het geschil beperkt zich tot de periode van 1 oktober 2020 tot 1 mei 2021. Dat is de datum vanaf wanneer eisers indicatie wordt afgebouwd tot het moment dat eiser zorg vanuit de Wlz ontvangt.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet alle medische informatie heeft meegenomen bij de beoordeling in bezwaar. Eiser is eerst bij brief van 20 november 2020 geïnformeerd over de ontvangst van zijn bezwaarschrift. Dit is tien dagen voor de hoorzitting, die op 1 december 2020 is gehouden. Reeds op dat moment was er voor eiser geen mogelijkheid meer om stukken voor de hoorzitting in te dienen. Eiser stelt daarnaast dat hij de bijlage “Procedure commissie bezwaarschriften VHL” bij deze brief niet heeft ontvangen. Eiser wist daarom niet dat hij tot uiterlijk tien dagen voor de hoorzitting stukken kon indienen. Eiser wilde tijdens de hoorzitting nog medische stukken van Altrecht indienen, maar deze zijn door de commissie geweigerd en niet in de beoordeling in bezwaar betrokken. Dit vindt eiser onzorgvuldig. Ook de toelichting van mevrouw [B] van GezinsBegeleiding Autisme (GBA) tijdens de hoorzitting is ten onrechte niet bij de beoordeling van het bezwaar betrokken. Door zowel de medische stukken van eiser als de informatie van GBA niet in de besluitvorming te betrekken, is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontbreekt een afdoende motivering.
Het oordeel van de rechtbank
Is sprake van zorgvuldige besluitvorming?
5. De rechtbank stelt vast dat de beperkingen van eiser als zodanig niet in geschil zijn tussen partijen. Verweerder stelt zich in de verweerschriften in bezwaar en beroep op het standpunt dat met de inzet van de Wmo-zorg wordt beoogd dat eiser zijn zelfredzaamheid zal kunnen versterken en dat het belangrijk is dat eiser zo zelfstandig mogelijk kan worden. Dit standpunt heeft verweerder op zitting ook meerdere malen herhaald. Naar het oordeel van de rechtbank voert eiser terecht aan dat enig onderzoek of feitelijke grondslag op dit punt ontbreekt. Uit de in bezwaar geweigerde stukken en de toelichting van mevrouw [B] van GBA tijdens de hoorzitting komt juist het tegendeel naar voren komt. Eiser, Altrecht en GBA stellen zich immers op het standpunt dat bij eiser een terugval is te verwachten als zijn intensieve begeleiding wordt afgebouwd. Er blijkt nergens uit dat eiser zijn zelfredzaamheid zal kunnen vergroten, laat staan binnen de termijn die verweerder met de afbouwregeling voor ogen heeft. De rechtbank ziet dan ook niet in dat verweerders verwachting of wens dat eiser zelfredzamer wordt reëel is en een afbouw van de uren begeleiding door de ouders rechtvaardigt. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat eiser bij besluit van 12 februari 2021 een Wlz-indicatie is toegekend, waarbij is aangenomen dat hij 24 uur zorg in de nabijheid nodig heeft. Dit strookt met de informatie van GBA tijdens de hoorzitting in bezwaar en het stuk van Altrecht dat eiser in bezwaar wilde indienen. Dat verweerder deze informatie niet in zijn heroverweging heeft betrokken, acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden waarbij aan eiser een termijn voor het indienen van stukken is onthouden onzorgvuldig. De beroepsgrond slaagt.
Valt de begeleiding van ouders onder gebruikelijke zorg?
6. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder over de reden van afbouw van de Wmo-zorg ambivalent is. Immers, enerzijds neemt verweerder het standpunt in dat eiser met minder hulp zelfstandiger zou moeten kunnen functioneren, maar anderzijds zegt verweerder dat de door eisers ouders gegeven begeleiding onder gebruikelijke hulp valt en dat er daarom geen vergoeding tegenover staat. Ook ter zitting is door verweerder het standpunt ingenomen dat verweerder ervan uitgaat dat eiser de hulp van zijn ouders nodig heeft, maar dat dit onder gebruikelijke hulp valt.
7. Het standpunt van verweerder dat de door de ouders gegeven begeleiding aan eiser als gebruikelijke hulp aangemerkt kan worden, onderschrijft de rechtbank niet. Artikel 1.1.1. van de Wmo definieert gebruikelijke hulp als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser geen sprake. De rechtbank onderkent dat van ouders verwacht mag worden dat zij hun kinderen waar nodig ondersteunen en begeleiden. Maar het gaat te ver om als algemene opvatting te aanvaarden dat dat ouders van een 19-jarige onder andere hun kind tot eten moeten aansporen, hem bij het sporten nauwgericht in de gaten moeten houden, zodat het niet escaleert en hem na zijn werk moeten opvangen en hem dan intensief moeten begeleiden bij de verwerking van de dag. Bovendien gaat de ondersteuningsbehoefte van eiser blijkens het ondersteuningsplan bij het primaire besluit zo ver dat eiser continu behoefte heeft aan aandacht en gesprekken, aan bezig gehouden worden met activiteiten. Dit om controle te houden en gedragsproblemen te voorkomen. Een dergelijk intensief en continu toezicht past geenszins bij de rol van een ouder van een 19-jarige jongen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwing gegeven dat dit veel verder strekt dan de gebruikelijke zorg die ouders in het algemeen voor hun 19-jarige kinderen hebben, terwijl verweerder hier geen (medische) onderbouwing van het tegendeel tegenover zet. De beroepsgrond slaagt.
Wat is de grondslag voor de afbouwregeling?
8. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat verweerder niet duidelijk motiveert wat de grondslag is voor de afbouwregeling van het aantal uren begeleiding door ouders. Verweerder is niet helder over de verhouding tussen de hulp die de ouders bieden en de hulp die de professionals, in dit geval GBA, bieden. Enerzijds zegt verweerder dat het pgb van de ouders wordt verlaagd, omdat er meer hulp vanuit GBA wordt ingezet. Dit blijkt onder meer uit het ondersteuningsplan bij het primaire besluit, waar de tijdelijke verlaging van het pgb voor de ouders is gekoppeld aan uren ondersteuning die door GBA worden verleend. Maar anderzijds zegt verweerder dat de hulp van de ouders los moet worden gezien van de hulp door GBA, zoals in het verweerschrift van 22 maart 2021, onder het kopje Ad 6. Daarnaast komen de uren zorg die eiser van GBA ontvangt niet overeen met de verlaging van de uren zorg die bij de ouders wordt geminderd. Nu verweerder is op dit punt niet duidelijk is, kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Evenmin heeft verweerder onderzocht waar eiser het meeste bij is gebaat, waarmee de besluitvorming onzorgvuldig is. Ook deze beroepsgrond slaagt.
9. Concluderend komt de rechtbank, gelet op alle voorgaande punten, tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, wat weer heeft geleid tot een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
10. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Tussen partijen is niet in geschil dat de ouders in de periode in geschil onverminderd zorg aan eiser hebben verleend. Zoals reeds onder 7. is overwogen is deze zorg die de ouders aan eiser verlenen niet als gebruikelijke hulp in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo aan te merken. Verder is tussen partijen niet in geschil dat eiser hangende de bezwaarprocedure een terugval heeft gehad. Volgens de informatie van GBA is een terugval bij een veranderende situatie evenmin uit te sluiten. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser in februari 2021 een levenslange Wlz-indicatie toegekend heeft gekregen, wat meer dat een sterke indicatie is dat eiser zich niet verder zal ontwikkelen in zijn zelfredzaamheid en zelfstandigheid. Dat onduidelijk is op grond van welke stukken de Wlz-indicatie is afgegeven, acht de rechtbank niet van belang, omdat de beperkingen van eiser en zijn zorgbehoefte, op grond waarvan eveneens de Wlz-indicatie is afgegeven, duidelijk zijn. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat het geschil zich beperkt tot een korte, reeds afgesloten periode. In het kader van finale geschilbeslechting en omdat onderzoek naar de situatie van eiser in de te beoordelen periode niet tot een ander oordeel zal leiden, kent de rechtbank eiser over de periode van 1 oktober 2020 tot 1 mei 2021 een maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb toe voor 21 uur in de week. Dit betekent concreet dat een nabetaling dient plaats te vinden over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 november 2020 voor 2,5 uur in de week en over de periode van 1 december 2020 tot en met 30 april 2021 voor 11 uur in de week.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat eiser over de periode van 1 oktober 2020 tot 1 mei 2021 een maatwerkvoorziening toegekend krijgt voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb voor 21 uur in de week en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.