ECLI:NL:RBMNE:2021:2673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/484
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor niet-woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een organisatie die zich richt op de behandeling van eetproblemen en onzindelijkheid bij kinderen en jongeren, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.504.000,- voor het belastingjaar 2019. De onroerende zaak betreft een zevental aaneengeschakelde rijwoningen die door eiseres worden gebruikt voor dagopvang van kinderen en jongeren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de WOZ-waarde niet ter discussie staat, maar dat partijen van mening verschillen over de kwalificatie van de onroerende zaak voor de aanslag OZB. De heffingsambtenaar heeft de onroerende zaak aangemerkt als niet-woning, terwijl eiseres stelt dat het gebruik van de onroerende zaak als woning moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht heeft geoordeeld dat de onroerende zaak als niet-woning moet worden aangemerkt, omdat er geen bewoners zijn ingeschreven en de onroerende zaak uitsluitend wordt gebruikt voor dagopvang zonder overnachting.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres, waaronder de verwijzing naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, verworpen. De rechtbank concludeert dat de onroerende zaak niet voldoet aan de criteria voor een woning en dat de heffingsambtenaar terecht de OZB-aanslag heeft opgelegd. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. van den Dool)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder.
(gemachtigde: R. Janmaat)

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 1.504.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als gebruiker van de onroerende zaak ook een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd naar het tarief niet-woning.
In de uitspraak op bezwaar van 10 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 11 januari 2021 door middel van een Skype-verbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is gespecialiseerd in de behandeling van eetproblemen en onzindelijkheid bij kinderen en jongeren. De onroerende zaak is één van de vier locaties die eiseres in gebruik heeft. De onroerende zaak betreft een zevental aaneengesloten rijwoningen met de huisnummers [huisnummer 1] , [huisnummer 2] , [huisnummer 3] , [huisnummer 4] , [huisnummer 5] , [huisnummer 6] en [huisnummer 7] en in gebruik voor dagopvang op medische gronden van kinderen en jongeren met eetproblemen en onzindelijkheid.
Op het adres van deze locatie staan geen personen ingeschreven in het Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente [gemeente] .
2. Tussen partijen is de hoogte van de vastgestelde WOZ-waarde niet in geschil. Partijen verschillen alleen van mening over de vraag of de onroerende zaak voor de aanslag OZB moet worden aangemerkt als woning of als niet-woning. Verweerder heeft de onroerende zaak voor de OZB aangemerkt als een niet-woning. Eiseres is het daar niet mee eens, aangezien de onroerende zaak gebruikt wordt als woning.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de onroerende zaak voor de aanslag OZB heeft aangemerkt als een niet-woning.
4. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
5. Eiseres voert, onder verwijzing naar de bestreden uitspraak, ter onderbouwing van zijn standpunt aan dat verweerder uitgaat van een samengesteld object van zeven rijwoningen en dat hij voor de onderbouwing van de WOZ-waarde ook heeft vergeleken met drie woningen. Voor de aanslag OZB moet de onroerende zaak dan ook worden aangemerkt als een woning.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft toegelicht dat uitsluitend voor de taxatie van de WOZ-waarde gebruik is gemaakt van de vergelijkingsmethode, waarbij vergeleken is met woningen. De hoogte van de WOZ-waarde is in deze beroepszaak niet in geschil. Aan de vergelijking met rijwoningen in de uitspraak op bezwaar kan dan ook niet de waarde worden toegekend, die eiseres hieraan gehecht wil zien.
6. Eiseres voert verder aan dat, ook al staat er niemand ingeschreven in het BRP, de onroerende zaak toch aan te merken is als een woning, gelet op de fysieke kenmerken van de onroerende zaak. De aard en indeling van de onroerende zaak passen juist bij een woning. Eiseres wijst hiervoor op de foto’s in het door haar in bezwaar overgelegde taxatierapport. Daarbij komt dat de onroerende zaak gelegen is op een perceel met de bestemming wonen en de uitstraling heeft van rijwoningen. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juli 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:3610), waarin de rechtbank oordeelt dat de fysieke kenmerken van die onroerende zaak, qua indeling en uitstraling, en qua bestemming, in hoofdzaak juist passen bij een woning.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat in dit geval het gebruik van de onroerende zaak doorslaggevend is geweest voor het aanmerken ervan als niet-woning. Vast staat dat de onroerende zaak alleen in gebruik is voor dagopvang op medische gronden. Er wordt niet overnacht op deze locatie. Ook staan geen bewoners ingeschreven op dit adres in het BRP. Dat bij elkaar maakt dat de onroerende zaak niet in gebruik is als woning en dat om die reden verweerder terecht is uitgegaan van een niet-woning bij het opleggen van de OZB aanslag. De door eiseres genoemde uitspraak leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak werd geoordeeld dat de onroerende zaak, mede gelet op het feit dat de kinderen enkele dagen per week in die onroerende zaak overnachten, een woonfunctie had en de fysieke kenmerken vervolgens een rol speelden bij de vraag of alle onderdelen van de onroerende zaak een woonfunctie hadden. De hier aan de orde zijnde situatie acht de rechtbank daarmee niet vergelijkbaar.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.