ECLI:NL:RBMNE:2021:2662

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
20/2435
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Aslan, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Delfgaauw. Eiser had eerder een beroepsprocedure gevoerd met betrekking tot de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 6 januari 2017. De rechtbank had in die eerdere zaak geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van verweerder in stand kon blijven. Eiser diende op 30 januari 2020 een herbeoordelingsverzoek in, maar verweerder weigerde dit op 5 maart 2020, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. Eiser stelde beroep in tegen het bestreden besluit, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank benadrukte dat het wettelijk kader, artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, vereist dat er nieuwe feiten of omstandigheden moeten zijn om terug te komen op een eerder besluit. Aangezien eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden kon aanvoeren, werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Aslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1.1.
In deze zaak verwijst eiser naar een eerder door hem gevoerde beroepsprocedure met
kenmerk UTR 17/3074, naar aanleiding van het besluit van 5 december 2016 van verweerder, waarin is bepaald dat de Ziektewet-uitkering van eiser per 6 januari 2017 wordt beëindigd. In de uitspraak in die zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van verweerder van 22 juni 2017, naar aanleiding van bezwaar van eiser tegen het besluit van 5 december 2016, in stand kon blijven. In het hoger beroep van die zaak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat de gemachtigde van eiser in hoger beroep te laat was met het inbrengen van zijn grond dat verweerder het opleidingsniveau van eiser onjuist heeft vastgesteld. De grond is daarom gepasseerd wegens strijd met de goede procesorde en het bestreden besluit is in stand gelaten. [1]
1.2.
Vervolgens heeft eiser op 30 januari 2020 bij verweerder een herbeoordelingsverzoek
ingediend om terug te komen op het besluit van 5 december 2016.
1.3.
Met het besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat hij
niet terugkomt op de beslissing van 5 december 2016. Er is namelijk geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden.
1.4.
Met het besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser
daartegen ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 29 maart 2021. De
gemachtigde van eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder terecht heeft bepaald dat hij niet
terugkomt op de beslissing van 5 december 2016, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden ten aanzien van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser per
6 januari 2017.
3. Eiser voert aan dat het argument dat hij de grond over zijn opleidingsniveau eerder naar
voren had kunnen brengen niet van belang is voor de beoordeling of sprake is van een evident onredelijk besluit, maar voor de vraag of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Volgens eiser is verweerder ten onrechte alleen nagegaan of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Verweerder had volgens hem een arbeidsdeskundig onderzoek moeten instellen om na te gaan of al dan niet sprake is van een evident onredelijk besluit. In dat verband brengt eiser naar voren dat hij niet over VMBO-niveau beschikt, daarom is de geduide functie van Productiemedewerker textiel niet passend en resteren onvoldoende geschikte functies. De Ziektewet-uitkering had daarom niet per
6 januari 2017 ingetrokken moeten worden.
4. Niet in geschil tussen partijen is dat bij het indienen van het herbeoordelingsverzoek
geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.

Beoordeling door de rechtbank

5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het wettelijk kader in deze zaak
artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De uitspraak van de CRvB staat in rechte vaste.
Verweerder kan alleen terugkomen op het besluit van 5 december 2016 als sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Zoals ook namens eiser is erkend, is hier geen sprake van dergelijke nieuwe feiten en omstandigheden. Het opleidingsniveau van eiser had eerder in de vorige procedure door de gemachtigde aangevoerd kunnen worden. Verweerder is daarom met het besluit van 15 mei 2020 terecht bij zijn standpunt gebleven dat er geen reden is het besluit van 5 december 2016 te herzien.
7. Het is vaste rechtspraak dat ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde
omstandigheden zijn, de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel kan komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB: 2016:5115). Deze beoordeling wordt door de bestuursrechter uitgevoerd. Anders dan eiser stelt ligt het dus niet op de weg van verweerder om te toetsen of er sprake is van een evident onredelijk besluit.
8. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit evident onredelijk is, omdat het besluit
van 5 december 2016 gebaseerd is op geduide functies waarvoor niveau VMBO vereist is en nergens uit de stukken blijkt dat eiser dat niveau heeft. Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij de beoordeling door de bestuursrechter of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. Met wat eiser heeft aangevoerd beoogt hij in feite het debat over de juistheid van het besluit van 5 december 2016, en het daarin door verweerder aangenomen opleidingsniveau van eiser, te voeren. Daarvoor is echter in deze procedure geen plaats, omdat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn.
9. Vereist is dat wat eiser heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van)
de weigering het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Gelet op wat is aangevoerd is een dergelijk uitzonderlijk geval hier niet aan de orde.
10. Aangezien geen sprake is van een evident onredelijk besluit, gaat de rechtbank niet
inhoudelijk in op de grond van eiser dat zijn opleidingsniveau verkeerd is ingeschat.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
21 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 8 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:26.