ECLI:NL:RBMNE:2021:2658

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
8541584 MC EXPL 20-3642 PM/45352
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van bedrijfsruimte en onderhoudsverplichtingen van verhuurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen een huurder en verhuurder over de huur van bedrijfsruimte. De eiser, vertegenwoordigd door Fazet B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die gezamenlijk als gedaagde sub 1 c.s. worden aangeduid. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 28 april 2021, waarin de eiser de gelegenheid kreeg om nader bewijs te leveren over de stelling dat de gedaagden niet de juiste sleutels hebben overhandigd. De eiser heeft echter besloten af te zien van deze mogelijkheid, waardoor de vordering tot vervanging van het slot niet toewijsbaar is.

In het vonnis van 23 juni 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagden aan de eiser een bedrag van € 2.195,21 moeten betalen, wat overeenkomt met de gematigde huur voor de maanden mei, juni en juli 2020, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast moet de eiser een bedrag van € 731,73 aan de gedaagden betalen, wat de huurvermindering over de maanden februari tot en met april 2021 betreft, alsook een waarborgsom van € 2.850,00. De vordering tot vergoeding van wettelijke rente door de gedaagden is niet onderbouwd en daarom niet toegewezen.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter H.M.M. Steenberghe in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 8541584 MC EXPL 20-3642 PM/45352
Vonnis van 23 juni 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: Fazet B.V.,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats]

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J. Jongste.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 april 2021;
  • de akte uitlating van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 28 april 2021 (hierna: het tussenvonnis) is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over zijn bereidheid om nader bewijs te leveren van zijn stelling dat [gedaagde sub 1] c.s. niet de juiste sleutels heeft laten overhandigen. [eiser] heeft bij akte laten weten af te zien van de mogelijkheid om nader bewijs te leveren.
Daarmee is niet vast komen te staan dat [gedaagde sub 1] c.s. de onjuiste sleutels heeft laten overhandigen, zodat de vordering van € 135,00 voor het vervangen van het slot niet toewijsbaar is. Ook de overige gevorderde herstel- en vervangingskosten (zie ro. 4.16 van het tussenvonnis) komen niet voor toewijzing in aanmerking.
2.2.
Overeenkomstig het tussenvonnis (ro. 4.44.) luidt de slotsom als volgt. [gedaagde sub 1] c.s. dient aan [eiser] te voldoen € 2.195,21, zijnde de gematigde huur over de maanden mei, juni en juli 2020, vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf de eerste dag van die maanden tot de dag van de algehele voldoening. [eiser] dient aan [gedaagde sub 1] c.s. te voldoen € 731,73 zijnde de huurvermindering over de maanden februari t/m april 2021 en
€ 2.850,00 zijnde de waarborgsom.
De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente is door [gedaagde sub 1] c.s. niet onderbouwd en is daarom niet toewijsbaar.
2.3.
Zoals reeds in het tussenvonnis onder 4.43 is overwogen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie,
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van € 2.195,21 als gematigde huur voor de maanden mei, juni en juli 2020, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van die maanden tot de dag van de algehele voldoening;
in reconventie,
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde sub 1] c.s. van € 3.581,73;
in conventie en in reconventie,
3.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. ieder de eigen kosten dragen;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.