ECLI:NL:RBMNE:2021:2656

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/3553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig onderzoek naar plichtsverzuim bij ambtenaar in strafontslagzaak

In deze zaak gaat het om een ambtenaar die sinds 1 oktober 2007 werkzaam was bij de penitentiaire inrichting. Tijdens een uitgangscontrole heeft hij de portiersloge meerdere keren betreden voordat hij gecontroleerd zou worden. Na de derde keer werd er een pak koffie aangetroffen in het uitgifteluik van de portiersloge, wat leidde tot beschuldigingen van plichtsverzuim. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek van de werkgever niet zorgvuldig is geweest. Er zijn verschillende onderdelen van het onderzoek niet adequaat uitgevoerd, zoals het verifiëren van verklaringen van collega's en het nalaten van een onafhankelijk onderzoek door Bureau Integriteit. Hierdoor is de conclusie dat de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedraging niet houdbaar. De rechtbank vernietigt het besluit tot strafontslag en herroept het primaire besluit. Tevens wordt de werkgever veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de ambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3553

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van Glabbeek),
en

Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.P. Haddink).

Inleiding en procesverloop

Eiser was sinds 1 oktober 2007 werkzaam bij de penitentiaire inrichting te [locatie] (de PI), laatstelijk in de functie van senior medewerker arbeid. Op 16 oktober 2019 heeft er een uitgangscontrole in de PI plaatsgevonden. Voordat hij gecontroleerd zou worden, is eiser tot drie keer toe de portiersloge ingelopen. Deze portiersloge bevindt zich bij de uitgang. Nadat hij de portiersloge na de derde keer had verlaten, heeft medewerkster [A] een pak koffie aangetroffen in het uitgifteluik van de portiersloge. Zij heeft gemeld bij haar leidinggevende [B] , dat eiser dit pak koffie in dat uitgifteluik heeft achtergelaten. Vervolgens is [B] met eiser in gesprek gegaan. Op 24 oktober 2019 heeft er nog een hoorgesprek met eiser plaatsgevonden. Verweerder maakt eiser het verwijt dat hij heimelijk een pak koffie, dat toebehoort aan de PI, uit de PI heeft willen meenemen. Verweerder betitelt dit gedrag als plichtsverzuim.
Bij besluit van 28 oktober 2019 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser met ingang van 17 oktober 2019 buitengewoon verlof verleend. [1]
Bij besluit van 17 december 2019 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. [2]
Eiser heeft tegen primair besluit I en II bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder was vergezeld van [C] , plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI.

Overwegingen

Over het buitengewoon verlof
1. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte aan hem buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging heeft opgelegd. Eiser ontkent namelijk dat hij een pak koffie uit de PI heeft willen stelen. Verder stelt eiser dat verweerder in de besluitvorming onvoldoende oog heeft gehad voor zijn persoonlijke omstandigheden en de gevolgen die het besluit voor hem heeft. Eiser heeft een onberispelijke en lange staat van dienst; nooit eerder heeft een dergelijk incident zich voorgedaan. Ook heeft het besluit tot gevolg dat collega’s hem wellicht minder vertrouwen, wat de samenwerking schaadt.
2. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft de bevoegdheid om een medewerker buitengewoon verlof te verlenen als verweerder vindt dat daartoe aanleiding bestaat. [3] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het geval van eiser van deze bevoegdheid gebruik mogen maken. Op basis van de melding van [A] heeft verweerder namelijk aanleiding gehad om nader onderzoek in te stellen. In het belang van dat onderzoek en in afwachting van de uitkomst daarvan, mocht verweerder eiser buitengewoon verlof verlenen. De beroepsgrond faalt dus.
Over het strafontslag
3. Bij de beoordeling van het besluit tot disciplinair ontslag van eiser door plichtsverzuim, gaat de rechtbank hierna in op de volgende vragen:
a. was het onderzoek van verweerder zorgvuldig?
b. heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedraging die hem wordt verweten?
c. valt de vastgestelde gedraging onder de definitie van plichtsverzuim?
d. is de gedraging aan eiser toe te rekenen?
e. is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag in dit geval evenredig geweest?
a. Was het onderzoek van verweerder zorgvuldig?
4. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van verweerder niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.1
Eiser heeft toegelicht waarom hij tot drie maal toe de portiersloge heeft betreden. Volgens hem stonk het namelijk in de wachtruimte en voelde hij zich al niet lekker. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen nader onderzoek heeft verricht naar de vraag of er ten tijde van de toegangscontrole sprake was van stank in de wachtruimte. Hiertoe had verweerder andere aanwezigen kunnen horen. Evenmin heeft verweerder nader onderzoek verricht naar de toestand van eiser. Eiser heeft in dit verband verklaard dat hij zich al eerder op de dag onwel voelde. Hij zou toen van zijn collega [D] wat frisdrank hebben gekregen. Aan zijn collega [E] zou eiser hebben verteld dat hij even was gaan zitten, omdat hij niet lekker was. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze verklaringen niet bij de genoemde collega’s heeft geverifieerd. Dit laat ruimte voor de mogelijkheid dat eiser zich in de portiersloge heeft bevonden om de door hem genoemde reden. Zijn (herhaalde) aanwezigheid in de portiersloge hoeft daarmee op zich nog geen indicatie op te leveren dat hij zich daar bevond om zich heimelijk van het pak koffie te kunnen ontdoen.
4.2.
Verweerder heeft zich mede gebaseerd op een verklaring van [A] , die had waargenomen dat eiser zich nerveus gedroeg, althans zijn gedrag als nerveus had geïnterpreteerd. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat hij een zenuwenpees is en dat hij altijd wat nerveus gedrag vertoont. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook deze verklaring van eiser niet nader heeft onderzocht, terwijl collega [eiser] dit tijdens het hoorgesprek op 24 oktober 2019 heeft bevestigd. Dit laat ruimte voor de mogelijkheid dat eiser inderdaad nerveus is aangelegd. Het nerveuze gedrag van eiser dat [A] van hem in de portiersloge heeft waargenomen, hoeft daardoor niet afwijkend te zijn geweest. Zijn gedrag op zich hoeft daardoor niet bij te dragen aan de conclusie dat hij het pak koffie onder zich had en dat hij vreesde betrapt te worden op dit bezit.
4.3.
Verweerder heeft zich voorts gebaseerd op een verklaring van [A] , die had gezien dat eiser aan de rits van zijn rugzak heeft gezeten. De rechtbank acht deze verklaring in onvoldoende mate bijdragen aan de conclusie van verweerder dat eiser de hem verweten gedraging heeft begaan. Uit de verklaring van [A] blijkt namelijk dat zij haar waarneming deed toen eiser voor de tweede keer in de portiersloge aanwezig was. Uit deze verklaring blijkt niet dat [A] iets heeft gezien of gehoord wat eiser in verband kan brengen met het uitgifteluik. Eiser heeft de portiersloge vervolgens verlaten en heeft die ruimte kort nadien voor de derde keer betreden. Pas nadat eiser de portiersloge weer had verlaten, heeft [A] het pak koffie in het uitgifteluik aangetroffen. Deze gang van zaken maakt dat de waarneming van [A] tijdens de tweede keer dat eiser zich in de portiersloge bevond, op zich in onvoldoende mate bijdraagt aan de conclusie van verweerder.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn conclusie, heeft verweerder zich ook gebaseerd op een andere verklaring van [A] . [A] heeft verklaard dat zij zag dat eiser uit haar bekertje koffie had gedronken. Hierop schonk zij voor zichzelf nieuwe koffie in. Op dat moment zag zij vanuit haar ooghoeken eiser een beweging maken en hoorde zij een “klik”. Zij herkende dit als het geluid van het uitgifteluik. Op datzelfde moment vroeg eiser haar om “een deurtje”. [A] heeft de deur van de portiersloge bediend en eiser heeft de portiersloge direct verlaten. De rechtbank stelt vast dat deze verklaringen van [A] op dit onderdeel niet overeenkomen met die van eiser. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij, toen hij de portiersloge voor de derde keer verliet, twee á drie minuten heeft moeten wachten op “een deurtje”. Dat impliceert dat eiser de portiersloge niet “direct” heeft verlaten. Gelet op deze relevante discrepantie, had het op de weg van verweerder gelegen om [A] hiermee te confronteren. Zo had verweerder kunnen toetsen of de verklaring van [A] dan wel die van eiser adequaat was. Verweerder heeft ook niet bij andere aanwezige collega’s nagevraagd hoe de gang van zaken is geweest bij de derde keer dat eiser zich in de portiesloge bevond en hij deze ruimte weer verliet. Dit laat ruimte voor het scenario dat eiser de derde keer de portiersloge niet direct heeft verlaten. De verklaringen op dit punt van [A] dragen daarom onvoldoende bij aan de conclusie van verweerder over de gedraging van eiser met betrekking tot het pak koffie.
4.5
Verweerder heeft zich op nog een verklaring van [A] gebaseerd. Zo heeft [A] verklaard dat zij er 100% van overtuigd is dat het pak koffie niet eerder in het uitgifteluik lag, dan toen eiser voor de derde keer in de portiersloge was geweest. [A] heeft toegelicht dat er tijdens haar dienst geen bezoekers zijn geweest, zodat niemand iets in het uitgifteluik heeft gedaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de verklaringen van [A] niet blijkt dat zij voorafgaand aan haar dienst heeft gecontroleerd of het uitgifteluik leeg was. Ook heeft verweerder in het kader van het onderzoek niet gesproken met de collega van [A] die vóór haar dienst had in de portiersloge, met name dan over de vraag of er iets in het uitgifteluik lag of kan hebben gelegen tijdens die voorafgaande dienst. Evenmin heeft verweerder aan andere collega’s die aanwezig zijn geweest in de portiersloge gevraagd of zij iets hebben waargenomen van het gebruik van het uitgifteluik op of voorafgaand aan de momenten waarop eiser zich in de portiersloge bevond. De conclusie van verweerder dat eiser het pak koffie in het uitgifteluik heeft gelegd, is daarmee slechts gebaseerd op de verklaringen van [A] die voor een belangrijk deel weer zijn gebaseerd op haar vermoedens. Deze verklaringen sluiten niet de mogelijkheid uit dat het pak koffie in het uitgifteluik is gelegd op enig moment vóórdat eiser zich voor de derde keer in de portiersloge bevond.
4.6
Verweerder heeft zich ook gebaseerd op een verklaring van [B] . [B] heeft verklaard dat hij door [A] erover werd geïnformeerd dat eiser een pak koffie in het uitgifteluik had achtergelaten. Toen [B] eiser wilde aanspreken, had [B] het idee dat eiser snel probeerde weg te komen. Naar het oordeel van de rechtbank levert ook de verklaring van [B] onvoldoende steun op voor de conclusie van verweerder over het vermeende handelen van eiser. Onduidelijk is namelijk waarop de indruk van [B] over eiser was gebaseerd. Verweerder heeft op dit punt niet doorgevraagd bij [B] . Evenmin heeft verweerder heeft andere aanwezige collega’s gehoord over hun beleving bij het gedrag van eiser op dat moment.
4.7
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder geen onderzoek heeft laten verrichten door Bureau Integriteit. Hoewel niet is gereguleerd in welke situaties Bureau Integriteit dient te worden ingeschakeld, was dat naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser wel aangewezen. De gevolgen van een besluit om een medewerker buitengewoon verlof en aansluitend disciplinair strafontslag te verlenen, zijn namelijk ingrijpend. In dit licht was er voor verweerder alle aanleiding om een onafhankelijk onderzoek in te stellen. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat er niets te onderzoeken was, omdat de feiten duidelijk waren en een onderzoek door Bureau Integriteit tijd kost. Gelet op wat de rechtbank in 4.1 tot en met 4.6 heeft overwogen, schieten deze argumenten van verweerder tekort.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank op diverse onderdelen ten onrechte heeft nagelaten om nader onderzoek te verrichten. Het onderzoek van verweerder is onvoldoende zorgvuldig geweest om tot een complete en eenduidige reconstructie van de feiten te komen.
b. Heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedraging die hem wordt verweten?
6. Uit het oordeel in 5. vloeit voort dat verweerder zijn conclusie dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de gedraging die hij eiser verwijt, ten onrechte op dit onderzoek heeft gebaseerd.
Conclusie
7. Uit het samenstel van 5. en 6. volgt dat het bestreden besluit al geen stand kan houden, voor zover dit ziet op het disciplinaire strafontslag. Het beroep is dus gegrond. De vragen onder 3c, d en e behoeven daarom geen bespreking. Het geconstateerde gebrek kleeft eveneens aan primair besluit II. Dit gebrek kan in bezwaar niet worden hersteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om primair besluit II te herroepen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Over het verzoek om schadevergoeding
10. Ter zitting heeft eiser zijn verzoek om schadevergoeding ingetrokken. De rechtbank laat dit daarom onbesproken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het disciplinaire strafontslag;
- herroept het primaire besluit II waarbij het disciplinair strafontslag is opgelegd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman voorzitter, en mr. C.M. Dijksterhuis en mr. R.J.A. Schaaf, leden, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 33e, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
2.Op grond van artikel 81, eerste lid, onder l, van het ARAR.
3.Dit volgt uit artikel 33e, eerste lid, van het ARAR.