ECLI:NL:RBMNE:2021:2642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
20/1683
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake handhaving en vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een geschil behandeld tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. S.A. van Doren, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, vertegenwoordigd door M. de Graaff. Derde-partij, vertegenwoordigd door mr. M.W. Holtkamp, is ook betrokken in deze procedure. De zaak betreft een verzoek tot handhaving dat door eisers is ingediend wegens vermeende strijdige activiteiten op het perceel van derde-partij. Het primaire besluit van verweerder om niet handhavend op te treden is door eisers bestreden, wat heeft geleid tot een bezwaarschrift en uiteindelijk deze rechtszaak. De rechtbank heeft op 16 februari 2021 de zaak behandeld en heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet handhavend is opgetreden. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, waardoor handhavend optreden niet gerechtvaardigd is. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, maar geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank benadrukt dat de belangen van eisers en derde-partij zorgvuldig moeten worden afgewogen, en dat de toezegging van de ambtenaar aan derde-partij als een gerechtvaardigd vertrouwen moet worden beschouwd. De rechtbank stelt dat de motivering van verweerder omtrent de handhaving van de ophogingen en het irrigatiesysteem onvoldoende is en dat dit alsnog beoordeeld moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1683

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. S.A. van Doren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: M. de Graaff).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij], te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. M.W. Holtkamp).

Inleiding

Derde-partij woont aan de [adres 1] te [woonplaats]. Eisers wonen aan de [adres 2] en aan de [adres 3] en hebben een verzoek tot handhaving bij verweerder ingediend wegens strijdige activiteiten op het perceel van derde-partij. Verweerder heeft het verzoek afgewezen in het besluit van 16 juli 2019 (het primaire besluit). Tegen het primaire besluit hebben eisers een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld omdat zij zich niet kunnen vinden in het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 16 februari 2021 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Wettelijk kader
Beheersverordening
Voor het perceel van derde-partij geldt de beheersverordening Beschermd dorpsgezicht [woonplaats] en beschermd dorpsgezicht Baambrugge (de beheersverordening). Op het gehele perceel van eisers rusten, voor zover hier van belang, de bestemmingen ‘Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken’ en ‘Beschermd dorpsgezicht [woonplaats]’. Op een gedeelte van de voor-, zij- en achterkant van de woning van derde-partij rust ook de aanduiding ‘Agrarisch’. Het verzoek om handhaving van eisers heeft uitsluitend betrekking op de gronden die liggen binnen de aanduiding ‘Agrarisch’.
In artikel 3, onder a, van de planregels is bepaald dat de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken gebruikt mogen worden overeenkomstig het bestaande gebruik. In de verordening zelf, onder de tekst van artikel 3 wordt nader toegelicht wat er onder bestaand gebruik wordt verstaan. Volgens die toelichting kan aan de hand van de inventarisatiekaart in Bijlage 3 ([woonplaats]) worden geraadpleegd wat onder bestaand gebruik wordt verstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze toelichting, gelet op de wijze van formuleren en het gegeven dat de toelichting is opgenomen in artikel 3 van de planregels, onderdeel uit van de planregels. Dit betekent dat de inventarisatiekaart van bijlage 3 waar de toelichting naar verwijst, ook onderdeel uitmaakt van de planregels. Voor beantwoording van de vraag wat planologisch onder bestaand gebruik wordt verstaan kan dus de inventarisatiekaart die geldt voor [woonplaats] worden geraadpleegd .
Op grond van artikel 4.3.1 van de planregels is het toegestaan om binnen het vlak ‘Agrarisch’, in aanvulling op het bepaalde in artikel 3, de gronden te gebruiken voor agrarische bedrijfsdoeleinden gericht op het houden van melk- en ander vee, geheel op open grond. Niet in geschil is dat derde-partij zijn gronden met de aanduiding ‘Agrarisch’ niet als zodanig gebruikt.
Inventarisatiekaart
Op de inventarisatiekaart is per adres een bolletje opgenomen. In de legenda van de inventarisatiekaart zijn bolletjes met verschillende kleuren opgenomen. Iedere kleur correspondeert met een bepaalde functie op de inventarisatiekaart. Volgens de inventarisatiekaart is op het perceel van derde-partij een geel bolletje opgenomen. Op grond van de legenda correspondeert een geel bolletje met een woonfunctie.
Tussen partijen is in geschil hoe de inventarisatiekaart moet worden geïnterpreteerd en wat de reikwijdte is van het gele bolletje dat is aangebracht op het perceel van derde-partij. In het bestreden besluit heeft verweerder geoordeeld dat het gele bolletje inhoudt dat ook de gronden die om het huis zijn gelegen vallen onder de reikwijdte van het gele bolletje. Eisers zijn van oordeel dat verweerder de reikwijdte van het gele bolletje op deze manier te ruim interpreteert. Volgens eisers ziet het gele bolletje uitsluitend op de reeds aanwezige bebouwing en niet op de onbebouwde grond op het perceel van derde-partij.
De rechtbank stelt vast dat de invulling van de inventarisatiekaart vragen open laat over de reikwijdte van de gele bolletjes. In het voorgaande bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht [woonplaats] (het voorgaande bestemmingsplan) rustte er op het perceel van derde-partij, voor zover hier van belang, de bestemmingen ‘Agrarische doeleinden’ en ‘Woondoeleinden’. De bestemming ‘Agrarische doeleinden’ rustte op het gedeelte van het perceel waar op grond van de beheersverordening nu de aanduiding ‘Agrarisch’ is opgenomen. Het te onderscheiden gedeelte van het perceel van derde-partij waar geen aanduiding ‘Agrarisch’ is opgenomen, had in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming ‘Woondoeleinden’. Een redelijke uitleg van de reikwijdte van het gele bolletje op het perceel van derde-partij is naar het oordeel van de rechtbank dat dit gele bolletje ziet op het gedeelte van het perceel waar in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming ‘Woondoeleinden’ rustte. Steun hiervoor vindt de rechtbank in de toelichting op de beheersverordening. Uit de toelichting op de beheersverordening blijkt dat de planwetgever met de beheersverordening heeft beoogd om de geldende planologische regimes te bestendigen. Het gele bolletje kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet verder reiken dan het planologische gebruik dat het voorgaande bestemmingsplan toeliet.
Bestaand gebruik
Voor de overige gronden van het perceel, waar het gele bolletje geen betrekking op heeft, moet voor de betekenis van bestaand gebruik gekeken worden naar artikel 1:15 van de beheersverordening. Bestaand gebruik wordt in artikel 1.15, onder a, van de beheersverordening gedefinieerd als: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van de vaststelling van de verordening of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, tenzij voor dat gebruik een omgevingsvergunning voor gebruik is verleend.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van bestaand gebruik als het huidige gebruik niet in strijd is met het voorgaande bestemmingsplan en niet in strijd is met de overgangsbepalingen van het voorgaande bestemmingsplan.
Is er sprake van een overtreding?Het gebruik van de voortuin en van de oprit tot aan de heg
Gelet op wat onder zeven is overwogen, valt het gebruik van de voortuin en de oprit tot aan het eind van het verlengde van de heg van van Cooth niet onder de reikwijdte van het gele bolletje. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de oprit en het gebruik van de voortuin onder bestaand gebruik van artikel 1.15, onder a van de planregels valt. De voortuin en oprit worden volgens derde-partij al 100 jaar als zodanig gebruikt.
11. Op de zitting is door eisers bevestigd dat het gebruik van de voortuin en de oprit tot aan de heg al bestond op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening. Niet in geschil is dus dat het gebruik van de voortuin en de oprit tot aan de heg onder het overgangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan valt en daarmee past binnen de definitie van bestaand gebruik zoals bedoeld in artikel 1.15, onder a van de planregels. Dit betekent dat er geen sprake is van een overtreding omdat het gebruik onder het overgangsrecht valt. Verweerder is daarom niet bevoegd om handhavend op te treden tegen het gebruik van de voortuin en het gebruik van de oprit tot aan de heg.
Het gebruik van de oprit vanaf de heg, de achtertuin, de opgehoogde grond en de aanleg van een irrigatiesysteem
11. Het achterste gedeelte van de oprit en de achtertuin liggen binnen de aanduiding ‘Agrarisch’. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van de achtertuin als zodanig in strijd is met de beheersverordening. Eisers zijn verder van mening dat het gebruik van de oprit vanaf de heg niet gekwalificeerd kan worden als bestaand gebruik omdat het overgangsrecht daarop niet van toepassing is. Eisers zijn daarnaast van mening dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de ophogingen en de aanleg van het irrigatiesysteem niet in strijd met de beheersverordening zijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat de oprit vanaf de heg onder het overgangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan valt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. [1] De foto’s die door partijen zijn overgelegd vormen een indicatie dat het overgangsrecht van toepassing kan zijn. De foto’s zijn echter een momentopname waaruit niet valt op te maken of het gebruik ononderbroken heeft plaatsgevonden. Op de zitting is door eisers betwist dat er sprake was van bestaand gebruik voor het gedeelte van de oprit vanaf de heg. Doordat onvoldoende vast is komen te staan of het gebruik van de oprit vanaf de heg onder het overgangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan valt, is evenmin voldoende duidelijk of de oprit vanaf de heg valt onder bestaand gebruik van artikel 1.15, onder a van de planregels. Het gebruik van de oprit vanaf de heg is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de beheersverordening.
14. Voor het ophogen van de grond en het aanleggen van een irrigatiesysteem is artikel 7.3.1 van de planregels van toepassing. Op grond van artikel 7.3.1, van de planregels is het, voor zover hier van belang, verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaakheden uit te voeren:
(…)
g. het bodemverlagen, afgraven of ophogen van de grond;
(…)
i. het aanleggen van een gesloten drainagesystemen;
(…)
Derde-partij heeft geen omgevingsvergunning om af te wijken van het verbod van artikel 7.3.1. Op grond van artikel 7.3.2 van de planregels is het verbod van artikel 7.3.1 niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met het beheer of de voltooiing van werken die op het moment van het vaststellen van deze beheersverordening reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning. Onder normale onderhoudswerkzaamheden wordt op grond van artikel 7.3.2, onder a mede verstaan het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig het toegestane gebruik.
14. Beoordeeld dient te worden of het ophogen van de grond en de aanleg van een irrigatiesysteem valt te kwalificeren als normale onderhoudswerkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het staat vast dat de gronden nog niet waren opgehoogd en het irrigatiesysteem nog niet was aangelegd op het moment van de inwerkingtreding van de beheersverordening. De aanleg van het irrigatiesysteem en de ophoging van de grond valt evenmin onder het normaal onderhoud zoals bedoeld onder 7.3.2, onder a. Het normale onderhoud dient plaats te vinden overeenkomstig het toegestane gebruik. Niet in geschil is dat het gebruik van de achtertuin als zodanig in strijd is met de beheersverordening. Het ophogen van de gronden in de achtertuin en het realiseren van een irrigatiesysteem vindt daarom plaats ten behoeve van gebruik dat in strijd is met de beheersverordening. Dit betekent dat er geen sprake is van normale onderhoudswerkzaamheden zoals bedoeld in artikel 7.3.2. Verweerder heeft ten onrechte geoordeeld dat het ophogen van de grond en de aanleg van een irrigatiesysteem zonder omgevingsvergunning niet in strijd is met de beheersverordening. De beroepsgrond slaagt.
16. Het vorenstaande betekent dat sprake is van een overtreding met betrekking tot de oprit vanaf de heg, het gebruik als tuin van de achtertuin, de ophoging en het aanbrengen van het irrigatiesysteem.
Afzien van handhavend optreden
16. Het is vaste rechtspraak dat, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. [2] Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, mag van het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden in een bepaalde situatie zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden moet worden afgezien. Een bijzondere omstandigheid die verweerder ertoe dwingt om af te zien van handhavend optreden is een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
18. Volgens verweerder is er bij derde-partij een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat verweerder niet handhavend zal optreden met betrekking tot de oprit en de achtertuin.
19. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte af heeft gezien van handhavend optreden ten aanzien van dit gebruik.. Eisers vinden dat de uitlatingen uit de e-mails die verweerder in het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd aan de vaststelling dat er een gerechtvaardigde vertrouwen is opgewekt niet zijn te kwalificeren als een toezegging waaruit valt af te leiden dat verweerder niet handhavend zal optreden. Daarnaast is de afweging van de belangen van eisers door verweerder kennelijk onzorgvuldig geweest en had deze belangenafweging in het voordeel van eisers, en niet in het voordeel van derde-partij moeten uitvallen.
19. In de uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling een stappenplan uiteengezet om te beoordelen of een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan kan worden. [3] Voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel dienen er drie stappen doorlopen te worden. De eerste stap is of een uitlating of gedraging gekwalificeerd kan worden als een toezegging. Er is sprake van een toezegging als aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een uitlating en/of gedraging van een ambtenaar die redelijkerwijs de indruk wekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid wel of niet zal worden uitgeoefend. De tweede stap is of deze toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Als de eerste twee stappen bevestigend worden beantwoord dan betekent dit dat er gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt. Bij de derde stap moet vervolgens onderzocht worden of er zwaarwegende belangen zijn die zich verzetten tegen honorering van het opgewekte vertrouwen.
21. Derde-partij heeft op 12 maart 2018 een e-mail gestuurd naar mevrouw [A], technisch medewerker van team Vergunningen, Toezicht en Handhaving (team VTH) bij verweerder. In deze e-mail vraagt derde-partij expliciet of het bijgevoegde tuinplan zonder vergunning realiseerbaar is. Op 19 maart 2018 antwoordt [A] per e-mail dat de tuin en perceelafscheiding niet vergunningplichtig zijn, de tuin en verhardingen rondom de woning overeenkomstig het bestaande gebruik zijn en het grasveld binnen het bestaande gebruik van de agrarische bestemming valt.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze e-mail van 19 maart 2018 terecht gekwalificeerd als een toezegging zoals bedoeld in de uitspraak van 29 mei 2018 van de Afdeling. Uit het tuinplan dat naar [A] is toegestuurd blijkt dat het tuinplan onder meer bestaat uit de oprit waar het verzoek om handhaving van eiser op toeziet. Het grasveld waar derde-partij en [A] over spreken is het gedeelte van het perceel dat overeenkomt met de achtertuin van derde-partij. [A] heeft met deze e-mail van 19 maart 2018 toegezegd dat derde-partij geen vergunning nodig had voor het gebruik van de achtertuin als zodanig en voor de oprit. Er is sprake van een welbewuste standpuntbepaling. In het tuinplan staat niets vermeld over de aanleg van een irrigatiesysteem of over de ophogingen aan de achterzijde van de woning. Dat betekent dat de toezegging van [A] uitsluitend betrekking heeft op de aanleg en het gebruik van de oprit en het gebruik van de achtertuin van derde-partij.
21. Het bestuursorgaan dat bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen of om handhavend op te treden is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de Ronde Venen (het college). [A] is een technisch medewerker van team VTH en is niet bevoegd om zelfstandig een omgevingsvergunning te verlenen of om handhavend op te treden. De rechtbank is van oordeel dat derde-partij er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat de toezegging van [A] valt toe te rekenen aan het college. De rechtbank acht hierbij van belang dat [A] de ambtenaar was die de omgevingsvergunning voor het bouwen van het woonhuis op het perceel van derde-partij heeft verleend. [A] was ook de persoon die het college vertegenwoordigde tijdens de bezwaarschriftenprocedure met betrekking tot de verleende omgevingsvergunning voor het woonhuis. Dat de toezegging niet rechtstreeks wordt gedaan door het bevoegde bestuursorgaan maakt dit niet anders. Een toezegging kan ook aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend worden als derde-partij op goede gronden mocht veronderstellen dat degene die de toezegging heeft gedaan de opvatting van het bestuursorgaan vertolkte. Die laatste situatie doet zich hier voor.
21. Nu de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen dat door verweerder is gewekt, zal bij de derde stap worden beoordeeld of er zwaarder wegende belangen zijn die in de weg staan aan het honoreren van het opgewekte vertrouwen. Eisers hebben toegelicht dat zij graag willen dat het perceel weer gebruikt wordt als agrarisch perceel. Het gebruik als agrarisch perceel zorgt voor een vrijer uitzicht ten opzicht van een gebruik als achtertuin of oprit. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat ook het algemeen belang dat gediend is bij handhavend optreden meegewogen moet worden als zwaarwegend belang. Tegenover deze belangen staat het belang van derde-partij om het gebruik van de oprit en de achtertuin als zodanig te kunnen voortzetten. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat het algemeen belang dat gediend is bij handhaving in zijn algemeenheid weliswaar zwaar weegt, maar, bij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, niet doorslaggevend hoeft te zijn, als er geen concrete bedreigde belangen van enige betekenis aangewezen kunnen worden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen oordelen dat het belang van eisers met het hebben van een vrij uitzicht niet opweegt tegen het belang van derde-partij om het huidige gebruik van de oprit en de achtertuin voort te zetten. De rechtbank is verder niet gebleken van zwaarder wegende belangen dan het belang van derde-partij om het gebruik van de oprit en de achtertuin voort te zetten. Verweerder heeft terecht afgezien van handhavend optreden, omdat verweerder het gerechtvaardigde vertrouwen bij derde-partij heeft gewekt dat verweerder niet handhavend zal optreden. De beroepsgrond faalt.
25. Met betrekking tot de ophoging en het irrigatiesysteem heeft verweerder, omdat hij van mening was dat er geen overtreding was, niet beoordeeld of er een mogelijkheid van legalisering aanwezig was en of er sprake was van bijzondere omstandigheden die handhaven onevenredig zou maken. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en het beroep is op dit punt gegrond. Verweerder zal alsnog deze beoordeling moeten maken.
Conclusie
25. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een overtreding voor wat betreft de voortuin van derde-partij. De oprit, voor zover gelegen binnen het besluitvlak ‘Agrarisch’, is in strijd met de beheersverordening. Het gebruik van de achtertuin als zodanig en het aanbrengen van ophogingen en een irrigatiesysteem zijn ook in strijd met de beheersverordening. Verweerder heeft echter terecht afgezien van handhavend optreden tegen de oprit en de achtertuin aangezien het vertrouwensbeginsel zich verzet tegen handhavend optreden tegen het gebruik van de oprit en de achtertuin. Verweerder heeft ten onrechte bepaald dat er geen sprake is van een overtreding voor wat betreft de ophogingen en het irrigatiesysteem. Verweerder heeft dus onvoldoende gemotiveerd waarom er niet handhavend is opgetreden tegen het ophogen de grond en het aanleggen van het irrigatiesysteem.
25. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a, eerste lid van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar na of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder deugdelijk motiveren of er aanleiding is om af te zien van handhavend optreden tegen de opgehoogde gronden en de aanleg van het irrigatiesysteem. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
25. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
29. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
30. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op om binnen twee weken aan de rechtbank mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2319.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2640.