ECLI:NL:RBMNE:2021:2630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1612
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht in het kader van studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiser, een inwoner van Almere, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van de eiser, die op 1 augustus 2019 is ingetrokken omdat hij in die periode studiefinanciering ontving, maar dit niet had gemeld aan de gemeente. Eiser had eerder, in 2018, ook studiefinanciering ontvangen en had toen zijn bijstandsuitkering moeten terugbetalen.

Het primaire besluit tot intrekking van de bijstand werd genomen op 29 oktober 2019, en het bezwaar van eiser werd op 10 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 maart 2021, die via Skype plaatsvond, was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij studiefinanciering ontving. De rechtbank oordeelde dat de schending van de inlichtingenplicht objectief is en dat verwijtbaarheid geen rol speelt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken, omdat eiser in de te beoordelen periode geen recht had op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J. van Holt).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op algemene bijstand en aanvullende bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 1 augustus 2019.
Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021 via Skype. Eiser is niet verschenen, zonder bericht van verhindering. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 14 juni 2018 een bijstandsuitkering. Op 27 september 2019 heeft verweerder een intern signaal ontvangen dat eiser per 1 augustus 2019 is begonnen met een studie met recht op studiefinanciering. Verweerder is vervolgens een onderzoek gestart.
De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het rapport van 3 oktober 2019.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht [1] . Eiser heeft verweerder niet op de hoogte gesteld van zijn recht op studiefinanciering. Volgens verweerder is niet in geschil dat eiser in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2019 (de te beoordelen periode) geen recht op bijstand had. Verweerder heeft daarom het recht op bijstand terecht vanaf 1 augustus 2019 ingetrokken. Uit dossieronderzoek is gebleken dat eiser in 2018 ook studiefinanciering had ontvangen en daarvan geen melding had gemaakt. Toen is ook het recht op bijstand ingetrokken en is de ten onrechte betaalde bijstand teruggevorderd. Eiser wist wat de gevolgen zouden zijn als hij niet zou melden dat hij studiefinanciering ontving.
3. Eiser is het hiermee niet eens. Hij stelt zich op het standpunt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hij werd destijds begeleid door Stichting Vitree. Zijn begeleider heeft verweerder ervan op de hoogte gesteld dat hij studiefinanciering ontving. Hij was zich er niet van bewust dat hij te veel bijstand had ontvangen. Hij kan de terugvordering niet betalen.
In die tijd had hij wel geld nodig om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het is daarom logisch dat hij een bijstandsuitkering ontving.
4. Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Pw is iemand die jonger is dan 27 jaar en een studie volgt waarbij aanspraak kan worden gemaakt op studiefinanciering uitgesloten van het recht op bijstand.
Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Artikel 17, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de belanghebbende aan het college van burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, als het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, door niet aan verweerder te melden dat hij in de te beoordelen periode studiefinanciering ontving. Daarbij is van belang dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat van of namens eiser een melding is ontvangen dat hij in de betreffende periode studiefinanciering heeft ontvangen. Voor zover eiser heeft bedoeld te zeggen dat de schending van de inlichtingenplicht hem niet kan worden verweten, overweegt de rechtbank dat de inlichtingenplicht een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt [2] . Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht, heeft eiser in de te beoordelen periode ten onrechte een bijstandsuitkering ontvangen. In die periode ontving eiser immers studiefinanciering en had hij geen recht op een bijstandsuitkering. Verweerder was daarom gehouden de bijstandsuitkering van eiser over die periode in te trekken. Wat eiser heeft aangevoerd leidt dan ook niet tot het daarmee beoogde doel.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter en griffier zijn beiden verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 17 van de Partcipatiewet (Pw)
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1066