ECLI:NL:RBMNE:2021:2613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2725
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake Ziektewetuitkering en vaststelling eerste ziektedag

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig senior penitentiair inrichtingswerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 30 juni 2020, waarin zijn bezwaar tegen de vastgestelde eerste ziektedag en de maatmanomvang ongegrond werd verklaard. Eiser was van mening dat hij eerder ziek was dan de vastgestelde datum van 18 februari 2019 en dat de maatmanomvang van 18 uur per week niet correct was, omdat hij om medische redenen zijn uren had moeten verminderen van 36 naar 18 uur per week. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een 'medische afzakker', wat betekent dat eiser om medische redenen minder uren is gaan werken. De rechtbank oordeelde dat het UWV bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid rekening had moeten houden met de eerdere werkweek van 36 uur. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV ook het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 1068,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2725

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Ministerie van Justitie en Veiligheid, te Den Haag , gemachtigde: H.L.M. Lageweg.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) ongewijzigd blijft. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat hij het niet eens is met de vastgestelde eerste ziektedag en de vastgestelde maatmanomvang.
Bij besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 22 april 2021. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij waren H.L.M. Lageweg en mr. [A] aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de ex-werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Hierover is geen verschil van mening tussen partijen. Eiser was vanaf 1997 werkzaam als senior penitentiair inrichtingswerker (gedetineerdenzorg) voor 36 uur per week. Op 17 september 2018 is hij 16,9 uur per week gaan werken. Op 18 februari 2019 heeft eiser zich ziekgemeld. Op 1 maart 2019 is het dienstverband van eiser op zijn verzoek geëindigd. De laatste vijf maanden van zijn dienstverband heeft eiser ca 18 uur per week gewerkt.
Waar gaat de zaak over?
3. Verweerder heeft beslist dat eiser met ingang van 17 februari 2020 niet meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij op 18 februari 2019 ziek werd. Verweerder is daarbij uit gegaan van een werkweek van 18 uur.
4. Eiser is het eens met de beslissing dat hij ziekengeld krijgt. Maar hij is het niet eens met de vastgestelde eerste ziektedag. Eiser vindt dat hij al eerder ziek was. Eiser is het ook niet eens met de beslissing dat het ziekengeld is gebaseerd op een arbeidsomvang van 18 uur per week. Volgens eiser is hij om medische redenen terug gegaan van een arbeidsomvang van 36 uur per week naar 18 uur per week. Volgens eiser is sprake van een zogeheten medische afzakker. De rechtbank zal hierna aan de hand van hetgeen eiser heeft aangevoerd, de beslissing op bezwaar beoordelen.
Medische afzakker
5. Eiser voert aan dat hij het niet eens is met de vastgestelde maatmanomvang van 18 uur per week. Vanwege zijn gezondheid was hij genoodzaakt om (uiteindelijk) in 2018 zijn arbeidsduur tijdelijk terug te brengen van 36 uur per week naar 18 uur per week. Dit blijkt volgens eiser ook uit de verslagen van de bedrijfsarts. Omdat eiser vanwege zijn gezondheid genoodzaakt was om minder te gaan werken, is er sprake van een medische afzakker en had verweerder hiermee rekening moeten houden en moeten uitgaan van een 36-urige werkweek. Eiser vermeldt dat hij in 2015 en 2016 regelmatig is uitgevallen en ook in 2017 vanwege werkgerelateerde klachten. Eiser zag geen andere oplossing dan het tijdelijk verminderen van zijn werkuren om aan het werk te blijven, en om op die manier te kunnen herstellen van zijn medische klachten. Deze klachten zijn ontstaan als gevolg van langdurige onderbezetting in het werkrooster en voortdurende spanningen op de werkvloer. Eiser werkte met gedetineerden, waarbij de situatie dreigend, onvoorspelbaar en onveilig kon zijn. Eiser heeft verschillende geweldsincidenten meegemaakt, die traumatisch zijn geweest. Op de zitting heeft eiser meegedeeld dat hij deze problemen en zijn klachten meermalen heeft aangekaart bij zijn leidinggevende, maar dat deze gesprekken niet hebben geleid tot een structurele oplossing van zijn klachten.
6. Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid dient volgens vaste rechtspraak in beginsel als maatman te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk heeft verricht voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid [1] . Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker.
7. Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk of de omvang daarvan als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. [2]
8. Op de zitting heeft de werkgever meegedeeld dat eiser op 5 juli 2018 een aanvraag voor een urenvermindering heeft ingediend. Volgens eiser was het de bedoeling om tijdelijk in uren terug te gaan. Op 23 juli 2018 heeft eiser zich ziekgemeld. Op 26 juli 2018 heeft eiser een gesprek gehad met bedrijfsarts [B] . Uit het verslag dat de bedrijfsarts hierover gemaakt heeft, blijkt dat de bedrijfsarts heeft vastgesteld dat eiser, net als eind 2017, wederom is uitgevallen met dezelfde medische klachten, beperkingen en werkgerelateerde oorzaken. Er is volgens de bedrijfsarts een duidelijke disbalans tussen belastbaarheid en belasting. Het werk heeft eiser daardoor nog niet kunnen hervatten. De bedrijfsarts adviseerde eiser om op korte termijn met de werkgever in gesprek te gaan om de door eiser afgegeven signalen over de door hem ervaren zeer belastende werkomstandigheden te bespreken en tot oplossingen en afspraken te komen. Eventueel konden er dan ook eventueel eerst afspraken over werkhervatting in de luwte gemaakt worden. Uit het verslag van de bedrijfsarts van 26 februari 2019 blijkt opnieuw dat de bedrijfsarts heeft vastgesteld dat eiser toegenomen medische klachten en beperkingen heeft die volledig werk gerelateerd zijn. De bedrijfsarts verklaart dat eiser om die reden al tijdelijk in contract is teruggegaan van 36 naar 18 uur per week en hij hierdoor op 1 maart 2019 volledig ontslag heeft genomen.
9. Op de zitting heeft eiser verklaard dat het advies van de bedrijfsarts in juli 2018 om afspraken te maken om in de luwte te werken, in de praktijk betekende dat hij in gedurende anderhalve week op een andere (rustigere) afdeling kon werken. Daarna werd hij door zijn leidinggevende weer ingeroosterd op zijn eigen werkplek. De werkgever heeft deze gang van zaken niet weersproken. Volgens eiser was dat onvoldoende, maar hij kreeg geen gehoor bij zijn leidinggevende. Verweerder betwist niet dat er sprake is van werkgerelateerde medische klachten. Volgens verweerder is eiser niet op advies van een arts minder gaan werken en is daarom geen sprake is van een medische afzakker.
Wat vindt de rechtbank ervan?
10. De rechtbank is het op dit punt niet eens met verweerder. Gelet op het feitenverloop, zoals dat hiervoor is weer gegeven, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van een medische afzakker. Immers, eiser heeft al jaren dezelfde werkgerelateerde medische klachten, die hij meermalen heeft aangekaart bij zijn werkgever en de bedrijfsarts, en die hebben geleid tot steeds ernstigere medische klachten en energieverlies. De verklaringen van de bedrijfsarts en eiser vinden steun in de conclusie van de verzekeringsarts in het rapport van 7 februari 2020 dat eiser tijdens zijn werk veel traumatische ervaringen heeft beleefd en last heeft van de gevolgen van roofbouw, die hij op zichzelf heeft gepleegd. De rechtbank acht daarbij doorslaggevend dat de bedrijfsarts uitdrukkelijk aan eiser en de werkgever in juli 2018 de opdracht heeft gegeven deze medische klachten serieus te nemen en in gesprek te gaan om te komen tot oplossingen en afspraken. Dat de werkgever op de zitting meedeelt dat eiser al voor het gesprek met de bedrijfsarts in juli 2018 een aanvraag voor urenvermindering heeft ingediend, zonder de context van die aanvraag te noemen, getuigt niet van inzicht in de problematiek die hiervoor is weergegeven. De werkgever heeft verder niet weersproken dat de uitdrukkelijke adviezen van de bedrijfsarts niet of nauwelijks zijn opgevolgd. Als dat wel het geval was geweest had de urenvermindering, die in september 2018 inging, mogelijk ook weer omgezet kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende onderbouwd dat aan de urenvermindering in september 2018 objectief beschouwd medische redenen ten grondslag hebben gelegen.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat verweerder bij de maatgevende arbeid moet uitgaan van een urenomvang van 36 uur per week, zoals vóór september 2018.
Eerste ziektedag
12. Eiser voert verder aan dat hij het niet eens is met de vastgestelde eerste ziektedag. De eerste ziektedag ligt volgens hem eerder dan 18 februari 2019.
13. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank heeft geen onderbouwing kunnen vinden voor het standpunt van eiser dat hij doorlopend volledig arbeidsongeschikt is geweest vanaf zijn ziekmelding van 23 juli 2018 of een eerdere datum gelegen voor 18 februari 2019. In de tussenliggende periode is maar één dag ziekte bekend. Daarna heeft hij weer gewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank moet 18 februari 2019 dan ook als eerste ziektedag worden aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat de hoogte van de uitkering opnieuw moet worden berekend, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Zij zal verweerder daarom opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens dient verweerder daarbij te beslissen op het verzoek om een proceskostenvergoeding, als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8699
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2672.