ECLI:NL:RBMNE:2021:2611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 812
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in bestuursrechtelijke re-integratiezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser tegen een werkplan niet-ontvankelijk was verklaard. Dit werkplan betrof re-integratieactiviteiten die door verweerder waren opgesteld. Eiser stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische klachten. Na een nieuw besluit van verweerder, waarin het bezwaar inhoudelijk werd beoordeeld, bleef eiser het niet eens met de uitkomst en heeft hij beroep ingesteld.

Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, werd duidelijk dat de periode waarvoor het werkplan was opgesteld inmiddels was verstreken en dat er geen vervolgactiviteiten meer aan de orde waren. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van het werkplan, omdat er feitelijk niets meer kon worden bereikt met de beroepsprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en droeg verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden en verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.

De rechtbank benadrukte dat het hebben van een principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/812
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gümüs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Schuller).

Procesverloop

Op 9 januari 2020 heeft verweerder een werkplan opgesteld, waarin wordt geconcludeerd dat er re-integratieactiviteiten opgestart moeten worden door middel van inkoop modulaire dienst Participatie Interventie 16MR1 bij Innovium voor de duur van 5 maanden/20 begeleidingsuren.
Bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het werkplan niet als besluit wordt aangemerkt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 november 2020 (het nieuwe bestreden besluit) is verweerder teruggekomen van zijn eerdere besluit. Het bezwaar van eiser is inhoudelijk beoordeeld en ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 7 maart 2021 schriftelijk laten weten het ook niet eens te zijn met het nieuwe besluit van verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 7 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank – na een korte schorsing- uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Waar gaat het werkplan over?
2. Het door verweerder opgestelde werkplan houdt in dat er re-integratieactiviteiten opgestart moeten worden door middel van inkoop modulaire dienst Participatie Interventie 16MR1 bij Innovium voor de duur van 5 maanden met 20 begeleidingsuren. Eiser heeft tegen dit werkplan beroep ingesteld en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten.
Waar gaat de zaak over?
3. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de re-integratie volledig is doorlopen en de periode waarvoor het werkplan is opgesteld volledig is verstreken. De gemachtigde van eiser heeft dit bevestigd en heeft ter zitting toegelicht dat eiser wil voorkomen dat er in de toekomst nieuwe werkplannen worden opgesteld. Daarnaast is dit een principekwestie geworden voor hem.
Wat vindt de rechtbank?
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:23, r.o.4) is er sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
5. De rechtbank stelt vast dat de periode, waarvoor de activiteiten die in het werkplan aan eiser zijn opgedragen, voorbij is. Daarmee is het werkplan geëindigd. Eiser is het daarmee eens. Dat betekent dat met deze beroepsprocedure niet meer kan worden bereikt dat er iets wijzigt aan de opgedragen activiteiten in het werkplan. De rechtbank stelt verder vast dat er geen vervolg re-integratieactiviteiten aan de orde zijn, omdat Innovium in het kader van de afronding van het werkplan heeft aangegeven dat er geen vervolgacties zullen worden geadviseerd, vanwege de door eiser aangegeven toegenomen medische klachten. Daar komt bij dat verweerder op de zitting heeft meegedeeld dat eiser momenteel geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) meer ontvangt. Dat betekent dat verweerder geen re-integratieactiviteiten door middel van een werkplan kan opstellen. De conclusie is dan ook dat eiser geen procesbelang heeft bij beoordeling van dit werkplan, omdat het beroep feitelijk geen betekenis meer heeft. Het belang kan ook niet gelegen zijn in de beoordeling van dit werkplan voor een toekomstige periode, omdat er geen aanwijzingen voor zijn voor nieuwe re-integratieactiviteiten. Het hebben van een principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. De beroepsgronden slagen niet.
6. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiser niet beschikt over het vereiste procesbelang. Het beroep van eiser wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
7. Nu verweerder in beroep een nieuwe beslissing heeft genomen waarbij het bezwaar tegen het werkplan alsnog inhoudelijk is behandeld, ziet de rechtbank reden om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten en te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2021.
De rechter is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.