ECLI:NL:RBMNE:2021:256

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
16/200036-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en (poging) zware mishandeling met scherp voorwerp, veroordeling voor poging zware mishandeling met duimen in ogen

Op 29 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak vond plaats op 18 augustus 2019 in Hilversum, waar de verdachte zou hebben geprobeerd het slachtoffer te doden door hem met een scherp voorwerp in de rug te steken. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de poging tot doodslag en de zware mishandeling, maar achtte de poging tot zware mishandeling met de duimen in de ogen van het slachtoffer bewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en sprak de verdachte vrij van de onder 1 ten laste gelegde feiten. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de poging tot zware mishandeling, omdat hij met opzet de ogen van het slachtoffer met zijn duimen had ingedrukt, wat leidde tot letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees een gedeeltelijke schadevergoeding toe aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/200036-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. P.P.J. van der Meij, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat mr. R.G. van der Laan, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
primair
op 18 augustus 2019 in Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, door hem met een schaar, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, in een schouderblad en/of in de bil te steken en/of te snijden;
subsidiair
op 18 augustus 2019 in Hilversum [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door hem met een schaar, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, in een schouderblad en/of in de bil te steken en/of te snijden;
meer subsidiair
op 18 augustus 2019 in Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een schaar, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, in een schouderblad en/of in de bil te steken en/of te snijden;
feit 2
primair
op 18 augustus 2019 in Hilversum [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door met zijn duimen en/of vingers (met kracht) (op) beide ogen en/of oogkassen van die [slachtoffer] in te drukken en/of te duwen;
subsidiair
op 18 augustus 2019 in Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met zijn duimen en/of vingers (met kracht) (op) beide ogen en/of oogkassen van die [slachtoffer] in te drukken en/of te duwen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Hij acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – verzocht verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] op 18 augustus 2019 in Hilversum met een scherp of puntig voorwerp heeft gestoken of gesneden. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van hetgeen onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd.
Vrijspraak van feit 2 primair
Voor een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit is nodig dat de rechtbank kan vaststellen dat aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Naast de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen is hiervan sprake als het letsel betreft dat in het dagelijks spraakgebruik als zwaar wordt benoemd. Of hiervan sprake is hangt af van de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de stukken in het dossier volgt niet dat het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe dat niet is gebleken dat het letsel aan de ogen van [slachtoffer] van dien aard is geweest, dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Bovendien heeft aangever [slachtoffer] op 3 december 2019 telefonisch aan verbalisant [verbalisant] verklaard dat hij geen blijvend letsel aan zijn oog heeft overgehouden en dat hij ook anderszins geen last of hinder meer van zijn ogen had. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 subsidiair [1]
[slachtoffer] heeft op 18 augustus 2019 bij de politie aangifte gedaan en op 20 augustus 2019 een aanvullende verklaring afgelegd en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met fotobijlageen
proces-verbaal van verhoor aangever met fotobijlage,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 18 augustus 2019 was ik op een verjaardag in Hilversum. [2] Die jongen[de rechtbank begrijpt: verdachte]
stond op en liep direct naar mij toe. Hij gaf mij toen een duw met zijn beide handen tegen mijn borstkas. Ik heb toen, uit reflex, een duw aan de jongen terug gegeven. Ik weet niet wat hij had gebruikt maar hij was niet helder. Ik liep via de achtertuin naar de poort om weg te lopen van de situatie. Ik zag dat de jongen ineens heel hard op mij af kwam rennen. Hij greep mij vast. Wij vielen samen op de grond. Hij heeft toen met zijn beide duimen in mijn beide ogen gedrukt. Ik voelde direct heel erg veel pijn aan mijn beide ogen. [getuige][de rechtbank begrijpt: [getuige] ]
heeft toen haar hand tussen de duimen van de jongen en mijn gezicht geschoven waardoor hij niet meer in mijn ogen kon prikken. [3] Ik lag op dat moment op mijn rug en [verdachte] lag boven op mij. lk bemerkte dat hij met kracht zijn twee duimen in mijn ogen drukte. Uiteindelijk zijn we door de groep uit elkaar gehaald. [4]
[getuige] heeft in
de processen-verbaal van verhoor van getuigevan 18 augustus 2019 en 30 september 2019 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 18 augustus 2019 was ik samen met [slachtoffer] op een verjaardag. Ik zag dat [verdachte][de rechtbank begrijpt: verdachte]
[slachtoffer] een duw gaf. [slachtoffer] gaf hierop een duw terug. Ik wilde de jongens tegen houden en viel hierbij zelf in de bosjes. Toen ik weer uit de bosjes omhoog kwam zag ik dat die [verdachte] vanuit de woning richting [slachtoffer] rende. Ik weet dat ze vervolgens op de grond aan het rollebollen waren. Ik hoorde [slachtoffer] roepen "aaah, mijn ogen!". Ik zag dat [slachtoffer] toen onderop lag. Ik ben toen naar ze toe gelopen en ik wist het gezicht van [slachtoffer] af te schermen. [A] , [B] en [C] haalden [slachtoffer] en [verdachte] uit elkaar. [5]
V: Wat heb je gezien dat [verdachte] bij [slachtoffer] heeft gedaan?
A: Het enige wat ik echt heb gezien was dat met de ogen van [slachtoffer] . Daarmee bedoel ik dat [verdachte] de ogen van [slachtoffer] dicht drukte. [6]
In een s
chriftelijk bescheid,te weten een letselverklaring van H. Fortuin, forensisch arts FMG, verbonden aan GGD Gooi en Vechtstreek, van 18 augustus 2019 over [slachtoffer] , staat onder meer geschreven:
Datum maken letselbeschrijving: 18-08-2019;
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] ;Geboortedatum: [1996] . [7]
Aan rechteroog een rode bloeduitstorting in het oogwit rechts van de pupil. Aan de onderzijde van het oog een rode huidverkleuring, net 2 cm daaronder twee kleine schaafplekjes op de huid.Aan linkeroog een rode huidverkleuring aan de gehele bovenzijde van het oog net onder de wimpers. [8]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 subsidiair
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 augustus 2019 in Hilversum met kracht zijn duimen op en in de ogen van aangever [slachtoffer] heeft gedrukt, waardoor een bloeduitstorting in het rechteroog en meerdere huidverkleuringen en schaafplekjes rondom de ogen van aangever zijn ontstaan.
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde moet komen vast te staan dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (blijvende oogschade). Naar het oordeel van de rechtbank is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Daarvoor dient te worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het ontstaan van dat letsel als gevolg van zijn handelen zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het oog een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als met een vinger gedurende enige tijd en met kracht in/tegen het oog wordt gedrukt, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel daardoor gegeven. De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte zijn duimen pas uit de ogen van aangever [slachtoffer] heeft verwijderd, nadat getuige [getuige] met haar eigen handen de ogen van aangever [slachtoffer] heeft beschermd. Meerdere personen hebben aangever [slachtoffer] en verdachte uit elkaar moeten halen. De geweldshandelingen van verdachte, namelijk het met zijn lichaam bovenop aangever gaan zitten en enige tijd met kracht en met beide duimen in voornoemde kwetsbare lichaamsdelen van aangever drukken, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen en zich dus schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2 subsidiair:
op 18 augustus 2019 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, de ogen van die [slachtoffer] met zijn duimen met kracht heeft ingedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde (subsidiair) ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte een beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toekomt. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat aangever de initiator is geweest van geweld door verdachte tweemaal met de vuist op zijn hoofd te slaan.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, omdat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit de hiervoor onder 4.3 genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte de initiator is geweest van het geweld. De verklaring van aangever over het verloop van het geweldsincident wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] daar waar het gaat om het moment waarop het geweld een aanvang heeft genomen. Uit die verklaring komt naar voren dat sprake is geweest van een duw over en weer en dat verdachte vervolgens terug de woning in is gelopen. Aangever heeft daarnaast verklaard dat hij verdachte even later op hem af ziet rennen en hem vastgrijpt, waardoor verdachte en aangever samen op de grond terecht zijn gekomen. Op het moment dat verdachte bovenop aangever ligt, drukt verdachte met zijn beide duimen in de ogen van aangever.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 140 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 32 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd en acht een taakstraf in het onderhavige geval passend. Daarnaast heeft hij gewezen op het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister betreffende verdachte, waaruit volgt dat verdachte in 2013 en in 2014 voor het laatst is veroordeeld voor soortgelijke feiten tot een onvoorwaardelijk taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer] door met zijn duimen in de ogen van aangever te drukken. Dit was erg pijnlijk voor aangever en hij heeft hier ook enige tijd letsel van gehad. Aan het geweld kwam pas een eind doordat omstanders verdachte en aangever uit elkaar hebben gehaald. Dat aangever niet daadwerkelijk blijvend letsel aan zijn ogen heeft opgelopen, is dan ook niet aan verdachte te danken.
Door op zo’n agressieve en ongeremde wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het moet voor hem een zeer angstige ervaring zijn geweest.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een uittreksel uit het op naam van verdachte gestelde Justitieel Documentatieregister van 24 juli 2020, waaruit blijkt dat hij door de politierechter op 27 mei 2013 is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling tot een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte is daarnaast op 9 april 2010 door de kinderrechter veroordeeld voor openlijke geweldpleging tot een deels voorwaardelijke werkstraf. Weliswaar zijn de veroordelingen van enige tijd geleden, maar deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden.
De straf
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op oriëntatiepunten straftoemeting die zijn vastgesteld in het binnen de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zonder gebruik te maken van een wapen, neemt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden tot uitgangspunt. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van een poging, maar houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte doelgericht de ogen van aangever heeft aangevallen, een zeer kwetsbaar en tevens essentieel lichaamsonderdeel van aangever. Hierbij komt dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Op grond van voorgaande overwegingen doet naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur – gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd en de specifieke omstandigheden van dit geval – recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan. De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke zin op te leggen. De rechtbank komt tot de slotsom dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, in dit geval passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich voorafgaand aan de terechtzitting van 15 januari 2021 als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.732,59. Dit bedrag bestaat uit € 732,59 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De advocaat van de benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting van 15 januari 2021 op het standpunt gesteld dat verdachte ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde een bedrag van € 42,95 aan materiële schade heeft geleden (kosten
hoodie, reiskosten naar de advocaat en parkeerkosten) en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van feit 2. Hij heeft gevorderd de materiële schadepost toe te wijzen tot een bedrag van € 42,95 en de immateriële schadepost toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de gehele vordering, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de vordering tot schadevergoeding slechts ten dele kan worden toegewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken voor het onder 1 ten laste gelegde feit, wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in de schade die hij heeft gevorderd ten aanzien van dat feit. De benadeelde partij kan de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde schade die betrekking heeft op feit 2 geldt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling rechtstreeks schade heeft geleden.
Hoodie
De verdediging heeft deze schadepost niet betwist. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadepost toewijzen en komt uit op een bedrag van € 25,95 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling.
Reiskosten afspraak advocaat en parkeerkosten
De reiskosten naar de advocaat (€ 13,80) en de parkeerkosten (€ 2,20) zijn niet aan te merken als rechtstreekse materiële schade en betreffen ook geen kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade (Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). De rechtbank zal deze posten daarom afwijzen als onderdeel van de gevorderde schadevergoeding, maar toewijzen als vergoeding van proceskosten.
Immateriële schade
Voor wat betreft de immateriële schade zoals door [slachtoffer] is gevorderd, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank neemt aan dat de poging tot zware mishandeling heftig is geweest voor aangever en dat er – naast lichamelijk letsel – sprake is van geestelijk letsel. Dit is door de aangever voldoende onderbouwd en ook ter zitting aannemelijk geworden. Rekening houdend met wat er in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, waardeert de rechtbank de schade van aangever voor nu op € 750,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling. De benadeelde partij zal voor het overige bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 16,00, wegens reis- en parkeerkosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van € 775,95, bestaande voor een bedrag van € 25,95 uit materiële schade en voor een bedrag van € 750,00 uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft de gevorderde reiskosten naar de advocaat en de parkeerkosten af zoals omschreven in rubriek 9;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 775,95 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 (vijftien) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 16,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mr. A.W.M. van Hoof en mr. A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2021.
Mr. Van Hoof is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een schaar, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans eenmaal, in de rug en/of in een schouderblad en/of in de bil, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Hilversum, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een snijwond en/of letsel waarvoor ongeveer 45 hechtingen nodig waren om de wond te dichten en/of een blijvend litteken op de rug en/of bil), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een schaar, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of in een schouderblad en/of in de bil, in elk geval in het lichaam, te steken en/of te snijden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Hilversum, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een schaar, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of in een schouderblad en/of in de bil heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
primair
hij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Hilversum, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten wazig zicht met beide ogen en/of blijvend letsel aan de ogen, heeft toegebracht door met zijn, verdachtes, duimen en/of vingers (met kracht) (op) beide ogen en/of oogkassen van die [slachtoffer] in te drukken en/of te duwen;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, de ogen van die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, duim(en) en/of vinger(s) (met kracht) heeft ingedrukt en/of ingeduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 augustus 2019 genummerd 2020102.1419.9929, behorend bij onderzoek MD1R019031 (14Steeg), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 323. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 15.
3.Pagina 16.
4.Pagina 81.
5.Pagina 30.
6.Pagina 165.
7.Pagina 28.
8.Pagina 29.