ECLI:NL:RBMNE:2021:2512

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/150
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de rechtsgeldigheid van het uurtarief

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser ontving op 8 oktober 2020 een naheffingsaanslag van € 65,70, die was gebaseerd op een parkeerduur van één uur, terwijl hij slechts zeven minuten onbetaald had geparkeerd. Eiser stelde dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat op de parkeerautomaat niet was aangegeven dat er een uurtarief van € 1,20 gold en dat dit ook niet in de wet was terug te vinden. Hij betwistte niet dat er naheffingskosten in rekening mochten worden gebracht, maar vond dat de naheffing voor slechts € 0,20 had moeten zijn.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad uit 2019, waarin werd vastgesteld dat de heffingsambtenaar naheffingen op basis van een uur parkeertijd mag opleggen, tenzij expliciet anders is bepaald in de gemeentelijke verordening. De rechtbank vond geen aanwijzingen dat de gemeente Gooise Meren in haar parkeerverordening een andere regeling had getroffen. Daarom was de naheffingsaanslag, die was berekend over de parkeerduur van één uur, rechtmatig.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd eiser gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/150
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren, verweerder

(gemachtigde: C. Smit )

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 oktober 2020 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd in verband met het parkeren van een voertuig met het kenteken [kenteken] op een parkeerplaats waar betaald parkeren van toepassing is, zonder dat op dat tijdstip de verschuldigde belasting was voldaan.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 november 2020 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft op een zitting met behulp van een skypeverbinding plaatsgevonden op
2 juni 2021. Eiser heeft via de telefoon deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 65,70 opgelegd, berekend over de parkeerduur van één uur (€ 1,20) en vermeerderd met € 64,50 aan naheffingskosten. Deze naheffingsaanslag is opgelegd, omdat eisers auto op 8 oktober 2020 om 13.49 uur geparkeerd stond aan de [locatie] in [plaats] met een parkeerkaartje op het dashboard dat geldig was van 12.47 tot 13.42 uur.
3. Eiser voert aan dat op de parkeerautomaat niet is aangegeven dat bij het opleggen van een naheffingsaanslag ook een uurtarief van € 1,20 wordt opgelegd. Eiser stelt dat dit ook niet is terug te vinden in de wet en dat daarom de aanslag ten onrechte is opgelegd.
Voor 7 minuten onbetaald parkeren zou afgerond € 0,20 in rekening mogen worden gebracht. Eiser erkent dat hij zeven minuten onbetaald geparkeerd heeft. Verder betwist hij niet dat in dat geval verweerder naheffingskosten in rekening mag brengen.
4. De beroepsgrond van eiser dat hij slechts een naheffing had mogen krijgen voor een bedrag van € 0,20 slaagt niet. De Hoge Raad heeft in 2019 [1] een zelfde zaak als die van eiser beoordeeld. Het ging daar, net als in de zaak van eiser, om de vraag of de heffingsambtenaar mag naheffen op basis van een uur parkeertijd of dat hij bij de hoogte van de na te heffen parkeerbelasting rekening moet houden met de belasting die de belastingplichtige al heeft betaald. De rechtbank begrijpt de uitspraak van de Hoge Raad zo dat naheffing op basis van één uur rechtstreeks voortvloeit uit artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet en dat gemeenten die willen naheffen op basis van de werkelijk verstreken parkeertijd dit expliciet in hun verordening moeten bepalen. Zo’n bepaling heeft de rechtbank niet aangetroffen in de Parkeerverordening Gooise Meren 2018 en de Verordening parkeerbelastingen 2020. In het geval van eiser heeft verweerder de naheffingsaanslag dus terecht berekend over de parkeerduur van een uur.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Ter zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Indien u het niet eens bent met de uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:56)