In deze zaak heeft eiser, een bewoner van het achterhuis van een gesplitst monumentaal pand, verzocht om intrekking van de terrasvergunningen die aan de derde-partij, de bewoner van het voorhuis, zijn verleend. Eiser stelt dat het gebruik van het dakterras gevaarlijke situaties oplevert vanwege de onduidelijke draagkracht van de constructie. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, niet in staat was om de terrasvergunningen in te trekken omdat eiser geen medewerking verleende aan een feitelijk onderzoek naar de dakconstructie. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of er een grond bestond voor intrekking van de vergunningen op basis van artikel 5.19 van de Wabo.
De rechtbank benadrukte dat het intrekken van een vergunning een ingrijpende bevoegdheid is die zorgvuldig moet worden behandeld. Verweerder had eiser in de gelegenheid moeten stellen om medewerking te verlenen aan het onderzoek, maar dit gebeurde niet. De rechtbank concludeerde dat zonder deze medewerking, het niet mogelijk was om te beoordelen of de vergunningen op onjuiste gronden waren verleend. Eiser had ook geen recht op proceskostenvergoeding, omdat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de erfdienstbaarheid eiser verplicht om het gebruik van het dak als dakterras voor de derde-partij mogelijk te maken, ongeacht de vergunningen.