ECLI:NL:RBMNE:2021:249

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20 _ 4550 en UTR 20 _4390
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor appartementengebouwen met onvoldoende parkeergelegenheid

Op 28 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de bouw van twee appartementengebouwen met 42 sociale huurwoningen in Amersfoort. Verzoekers, bestaande uit een aantal omwonenden, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning, omdat zij van mening zijn dat er onvoldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. De voorzieningenrechter heeft in deze tussenuitspraak vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders onvoldoende heeft gemotiveerd dat er bij de bouw van de appartementengebouwen in voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers wordt voorzien. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de bouw van de appartementengebouwen kan doorgaan, maar heeft het college wel opgedragen om binnen twee weken te reageren op de mogelijkheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de vergunninghouder de bouw op eigen risico voortzet, zolang de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning nog niet in rechte vaststaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4550 en 20/4390-T
tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] , te [woonplaats] , namens zichzelf en 63 anderen, verzoekers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Eising).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Stichting Omnia Wonen(vergunninghouder), te Harderwijk
(gemachtigde: W. van Haarst).

Inleiding

Verzoekers wonen aan de [straat 1] , [straat 2] , [straat 3] , [straat 4] en [straat 5] in de buurt [buurt] in [plaats] . Aan de zuidzijde van de [straat 2] , waar de andere vier straten op uitkomen, was een sportfondsenbad. Dit zwembad is gesloten en de locatie zal worden herontwikkeld.
Vergunninghouder heeft het voornemen om op de locatie twee appartementengebouwen met in totaal 42 sociale huurwoningen te realiseren. Om deze appartementengebouwen te mogen bouwen heeft zij een omgevingsvergunning nodig. Zij heeft hiervoor een aanvraag ingediend bij het college. Op 2 juni 2020 heeft het college conform deze aanvraag aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend (de omgevingsvergunning).
Verzoekers hebben bij het college bezwaar ingediend tegen de omgevingsvergunning. Met een besluit van 20 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Omdat vergunninghouder al is gestart met de bouwwerkzaamheden hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Ook een andere omwonende heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Op 22 december 2020 heeft de voorzieningenrechter in dit beroep een tussenuitspraak gedaan [1] en zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De bouwwerkzaamheden van vergunninghouder gaan nog steeds door.
Het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van verzoekers zijn behandeld op de zitting van de voorzieningenrechter van 15 januari 2020. Van de 64 verzoekers waren
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hierbij aanwezig. Ook de gemachtigde van het college was aanwezig. Hij werd vergezeld door [A] . De gemachtigde van vergunninghouder was ook aanwezig.

Overwegingen

Waarover gaat het geschil?
1. Verzoekers hebben geen bezwaren tegen de komst van de woningen. Wel voeren zij aan dat bij het bouwplan niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierdoor zal de reeds bestaande parkeerdruk in de buurt [buurt] nog verder toenemen.
2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hoeft bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij een bouwplan, slechts rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van dat bouwplan. Een reeds bestaand tekort aan parkeerplaatsen in de bestaande situatie mag het college bij het verlenen van een omgevingsvergunning buiten beschouwing laten. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak dus alleen beoordelen of voor de twee appartementengebouwen in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Het door verzoekers gestelde tekort in de bestaande situatie laat zij buiten beschouwing.
3. Deze procedure gaat alleen over de omgevingsvergunning die is verleend aan vergunninghouder voor de bouw van twee appartementengebouwen aan de [straat 2] . De voorzieningenrechter kan in deze uitspraak dus alleen een oordeel geven over de parkeervoorzieningen voor die appartementengebouwen. Zij kan in deze procedure geen oordeel geven over de parkeervoorzieningen voor een bouwplan aan de [straat 6] en het verwijderen van het parkeerterrein onder de [naam] .
Ook uitspraak op het beroep
4. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
5. Op 19 januari 2021, dus na de zitting, is door verzoekers nog een aanvullend stuk ingediend. Dit stuk geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om het onderzoek over het verzoek om een voorlopige voorziening te heropenen of niet direct uitspraak te doen op het beroep. Het stuk zal niet bij de boordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep worden betrokken.
Wat is de parkeerbehoefte van dit bouwplan?
6. Bij de appartementengebouwen moet per woning worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid [2] . Om te kunnen bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid heeft de raad van de gemeente Amersfoort zogenaamde parkeernormen vastgesteld. Voor het bouwplan gelden de normen uit de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die gold op het moment dat vergunninghouder haar aanvraag voor de omgevingsvergunning bij het college indiende.
7. In haar tussenuitspraak van 22 december 2020 heeft de voorzieningenrechter reeds geoordeeld dat de locatie voor de woningen is gelegen in de ‘rest bebouwde kom’ [3] en dus de parkeernormen voor de ‘rest bebouwde kom’ op dit bouwplan van toepassing zijn. Dit betekent dat bij de appartementengebouwen 25 parkeerplaatsen voor de bewoners en 13 parkeerplaatsen voor bezoekers moeten worden gerealiseerd. Dit oordeel van de voorzieningenrechter wordt door partijen niet bestreden.
Bewonersparkeerplaatsen
8. Op de zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat ter uitvoering van de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2020 naast de bewonersparkeerplaatsen zoals deze in de omgevingsvergunning zijn opgenomen, in de nabijheid van de appartementengebouwen nog 2 extra parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Totaal worden er daarmee voor de bewoners 25 goed bereikbare en 1 moeilijk te bereikbare parkeerplaatsen aangelegd. Daarmee wordt bij de appartementengebouwen voor de bewoners voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Bezoekersparkeerplaatsen
9. Op grond van de Nota parkeernormen 2009 is het uitgangspunt dat bij een bouwplan het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Voor de gevallen waarin de aanvrager van een omgevingsvergunning niet kan voorzien in (voldoende) parkeerplaatsen op eigen terrein zijn in de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014 een aantal mogelijkheden opgenomen, waarop toch kan worden voldaan aan de eis dat bij een bouwplan voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. Voor een bouwplan dat is gelegen in ‘de rest bebouwde kom’ staan deze mogelijkheden in artikel 7 van de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014.
10. Om te kunnen bepalen of vergunninghouder het parkeren op eigen terrein kan oplossen moet de voorzieningenrechter uitgaan van het perceel dat in eigendom is van vergunninghouder. Dit is slechts een deel van het terrein van het voormalig zwembad. Door vergunninghouder is op de zitting toegelicht dat op dit perceel onvoldoende ruimte is om naast de parkeerplaatsen voor de bewoners ook nog bezoekersparkeerplaatsen te realiseren. Dit betekent dat voor de 13 bezoekersparkeerplaatsen buiten het terrein van de twee appartementengebouwen vervangende parkeerruimte aanwezig moet zijn of moet worden gecreëerd. Dit mogen op grond van de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014 nieuw aan te leggen parkeerplaatsen in het openbaar gebied zijn, als deze parkeerplaatsen op een verkeersveilige wijze bereikbaar zijn en een openbaar karakter krijgen en behouden [4] .
11. In het bestreden besluit staat dat bij de reconstructie van de [straat 2] – die reeds heeft plaatsgevonden – voor de totale herontwikkeling van de locatie van het oude sportfondsenbad aan de zuidzijde van de weg ten behoeve van bezoekers 22 nieuwe/extra zogenaamde openbare langparkeerplaatsen (voor maximaal 4 uur betaald parkeren) zijn toegevoegd. Hiervan zijn 13 parkeerplaatsen bedoeld als bezoekersparkeerplaatsen bij de twee appartementengebouwen. De parkeerplaatsen mogen ook worden gebruikt door de vergunninghouders van het parkeerreguleringsgebied B3.
12. Overigens is door het college op de zitting toegelicht dat door een uitbreiding van parkeerreguleringsgebied B3 de appartementengebouwen straks na de bouw in dit parkeerreguleringsgebied liggen. Daarmee heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de zitting voldoende onderbouwd hoe het dubbelgebruik van in het parkeerreguleringsgebied gelegen bezoekersparkeerplaatsen door de bezoekers van de twee appartementengebouwen en de vergunninghouders van het parkeerreguleringsgebied in de praktijk vormgegeven zal worden. Hierover bestond nog onduidelijkheid toen de voorzieningenrechter haar uitspraak van 22 december 2020 deed.
13. Over de 13 nieuw aangelegde parkeervakken aan de [straat 2] voeren verzoekers aan dat dit geen nieuwe/extra parkeerplaatsen zijn. In de oude situatie met het sportfondsenbad werd volgens verzoekers door het college namelijk al gedoogd dat op deze locatie langs de weg werd geparkeerd. Doordat het college parkeervakken heeft aangelegd kunnen er volgens verzoekers langs de zuidzijde van de [straat 2] nu juist minder dan meer auto’s worden geparkeerd.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan het begin van de [straat 2] een zone bord E9 staat, met een onderbord ma t/m za 09.00-20.30 uur. Dit betekent dat de parkeergelegenheid in de zone waartoe de [straat 2] behoort binnen de aangegeven venstertijden alleen is bestemd voor vergunninghouders en hun (op correcte wijze aangemelde) bezoekers. Daarnaast mag in een parkeergelegenheid die is aangeduid met dit bord als daar parkeervakken zijn, alleen in de parkeervakken worden geparkeerd [5] . Buiten de venstertijden geldt het parkeerverbod voor anderen dan vergunninghouders niet en mag dus iedereen in de zone parkeren. De voorzieningenrechter volgt het college in zijn toelichting op de zitting dat buiten de venstertijden de verplichting om binnen de parkeervakken te parkeren ook niet geldt. Dit betekent dat automobilisten buiten de venstertijden ook op andere daarvoor geschikte plekken mogen parkeren. Dit betekent dat het voor de reconstructie van de [straat 2] buiten de venstertijden was toegestaan om aan de zuidzijde van de weg langs de stoeprand te parkeren.
Conclusie
15. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de 13 bezoekersparkeerplaatsen die voor het bouwplan moeten worden gerealiseerd niet door vergunninghouder op eigen terrein hoeven te worden gerealiseerd. Deze mogen ook in het openbaar gebied worden aangelegd. Daarbij moet het dan wel echt om nieuwe parkeerplaatsen gaan. De 13 parkeervakken die door het college langs de zuidzijde van de [straat 2] zijn gerealiseerd, zijn tijdens de vensteruren aan te merken als nieuwe parkeerplaatsen. Maar op maandag t/m zaterdag van 20.30 tot 9.00 uur en op zondag mocht er voor de reconstructie van de [straat 2] ook al op deze locatie worden geparkeerd. Voor die uren zijn het dus geen nieuwe parkeerplaatsen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt er bij het bouwplan daarom niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers. Zij volgt vergunninghouder niet in zijn op de zitting ingenomen standpunt dat omdat er voorheen niet 24/7 langs de zuidzijde van de [straat 2] mocht worden geparkeerd en in de parkeervakken nu wel, juist wel sprake is van nieuwe parkeerplaatsen en dus wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers.
16. De conclusie van het voorgaande is dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de twee appartementengebouwen per woning wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers.
Hoe nu verder met de beroepszaak?
17. Op de zitting hebben het college en vergunninghouder aangegeven dat zij binnen de mogelijkheden die de Nota parkeernormen Amersfoort biedt, voldoende mogelijkheden zien om bij de twee appartementengebouwen te voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers. De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op mededelingen van het college op de zitting, aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
18. Om het gebrek in het bestreden besluit te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van de hierboven opgenomen overwegingen (inzichtelijk) moeten aangeven hoe bij het bouwplan zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers van de twee appartementengebouwen.
19. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de voorzieningenrechter of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als het college gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid, zal de voorzieningenrechter verzoekers en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
20. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21. De voorzieningenrechter houdt in de beroepszaken iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op dit beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Hoe nu verder met het verzoek om voorlopige voorziening?
22. Omdat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het bestreden besluit een gebrek kleeft, gaat zij over tot beoordeling van de vraag of het noodzakelijk is om een voorlopige voorziening te treffen. Hiertoe weegt zij de belangen van de verschillende partijen bij het treffen van een voorlopige voorziening waarmee de bouw van de appartementengebouwen wordt stilgelegd totdat het college het gebrek aan het bestreden besluit heeft hersteld.
23. Uit de beoordeling van het beroep volgt wel dat de besluitvorming van het college een gebrek vertoont, maar ook dat dat gebrek gelet op de aard ervan herstelbaar is. Hoewel het aan het college is om daarover een afweging te maken, acht de voorzieningenrechter het daarom op voorhand niet uitgesloten dat de omgevingsvergunning in stand zal blijven, in die zin dat de rechtsgevolgen ervan ondanks een vernietiging van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten bij een succesvol herstel van het gebrek.
24. Wat de belangen van partijen betreft overweegt de voorzieningenrechter dat als vergunninghouder de bouw nu stil zou moeten leggen dit voor haar grote financiële gevolgen heeft. Ook heeft het college aangegeven groot belang te hechten aan het realiseren van woningen in de sociale sector. Daar tegenover staat het belang van verzoekers die het mogelijk (deels) onterecht vergunde bouwplan willen tegenhouden zolang daarbij niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Vergunninghouder en het college hebben op de zitting aangegeven dat er op of in de directe omgeving van de twee appartementengebouwen voldoende mogelijkheden zijn om voor bezoekers te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De voorzieningenrechter acht dit niet onaannemelijk, mede omdat verzoekers op de zitting ook mogelijkheden zagen om in de directe omgeving van de appartementengebouwen extra parkeerplaatsen te realiseren. Alle belangen afwegend is er daarom nu geen reden om de bouw stil te leggen. De voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouder om verder te kunnen bouwen nu zwaarder dan het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling in het verzoek om voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.
25. Dit betekent dat vergunninghouder de bouw van de appartementengebouwen mag voortzetten. De voorzieningenrechter overweegt daarbij wel nadrukkelijk dat vergunninghouder bouwt op eigen risico zolang (de rechtsgevolgen van) de omgevingsvergunning nog niet in rechte vast staan. Dat risico bestaat eruit dat zij de appartementengebouwen moet afbreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • draagt het college op binnen twee weken aan de voorzieningenrechter mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing in de bodemzaak aan;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op
28 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak over het beroep staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Artikel 4.1 van de planregels van het ‘Uitwerkingsplan Park Randenbroek, zwembadlocatie’.
3.Bijlage 1 bij de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014 onder c.
4.Artikel 7, sub a en d, van de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014.
5.Artikel 24, vierde lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).