ECLI:NL:RBMNE:2020:5729

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20 _ 3916 en UTR 20 _ 3917-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de omgevingsvergunning voor de bouw van appartementengebouwen met betrekking tot parkeergelegenheid in Amersfoort

In deze tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 22 december 2020, wordt de omgevingsvergunning voor de bouw van twee appartementengebouwen met 42 sociale huurwoningen in Amersfoort besproken. Verzoeker, die woont nabij de bouwlocatie, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning, met name vanwege de vermeende onvoldoende parkeergelegenheid die het bouwplan met zich meebrengt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghouder, Stichting Omnia Wonen, een omgevingsvergunning heeft verkregen van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort, maar dat er onvoldoende is gemotiveerd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker, die stelt dat de parkeerdruk in de wijk zal toenemen door het gebrek aan parkeerplaatsen, serieus genomen. Tijdens de zitting is gebleken dat de vergunninghouder slechts 24 parkeerplaatsen voor bewoners heeft aangelegd, terwijl er volgens de geldende parkeernormen 25 parkeerplaatsen vereist zijn. Dit leidt tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit van het college. De voorzieningenrechter heeft het college de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen, maar heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangen van de vergunninghouder en het college zwaarder wegen dan die van verzoeker. De bouw kan dus doorgaan, maar op eigen risico van de vergunninghouder, zolang de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning nog niet definitief zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3916 en UTR 20/3917-T
tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Eising).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Omnia Wonen(vergunninghouder), te Harderwijk ,
(gemachtigde: W. van Haarst).

Inleiding

Verzoeker woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Tegenover zijn woning was een sportfondsenbad. Dit zwembad is gesloten en de locatie zal worden herontwikkeld.
Vergunninghouder heeft het voornemen om op de locatie twee appartementengebouwen met in totaal 42 sociale huurwoningen te realiseren. Om deze appartementengebouwen te mogen bouwen heeft zij een omgevingsvergunning nodig. Zij heeft hiervoor een aanvraag ingediend bij het college. Op 2 juni 2020 heeft het college conform deze aanvraag aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend (de omgevingsvergunning).
Verzoeker heeft bij het college bezwaar ingediend tegen de omgevingsvergunning. Met een besluit van 20 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Omdat vergunninghouder al is gestart met de bouwwerkzaamheden heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van verzoeker zijn behandeld op de zitting van de voorzieningenrechter van 14 december 2020. Verzoeker was hierbij aanwezig. Ook de gemachtigden van het college en vergunninghouder waren aanwezig.

Overwegingen

Waarover gaat het geschil?
1. Verzoeker heeft geen bezwaren tegen de komst van de woningen. Wel voert hij aan dat bij het bouwplan volgens de daarvoor geldende normen onvoldoende nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hierdoor zal de parkeerdruk in de wijk toenemen.
Ook uitspraak op het beroep
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Waarover gaat deze uitspraak?
3. Bij de appartementengebouwen moet per woning worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid [1] . Om te kunnen bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid heeft de raad van de gemeente Amersfoort zogenaamde parkeernormen vastgesteld. Voor het bouwplan gelden de normen uit de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die gold op het moment dat vergunninghouder haar aanvraag voor de omgevingsvergunning bij het college indiende.
4. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak eerst aan de hand van de geldende parkeernormen beoordelen wat de parkeerbehoefte is voor het bouwplan. Vervolgens zal zij beoordelen of het bouwplan in dit aantal parkeerplaatsen voorziet.
5. De vraag van verzoeker of de bewoners van de appartementengebouwen straks recht hebben op een parkeervergunning voor het parkeerreguleringsgebied B3 valt buiten het toetsingskader van de omgevingsvergunning en het bestreden besluit. Daarom kan de voorzieningenrechter daarover geen uitspraak doen. Zij zal dit punt daarom in deze uitspraak verder buiten beschouwing laten.
Wat is de parkeerbehoefte van dit bouwplan?
6. Voor de verschillende locaties in Amersfoort gelden verschillende parkeernormen. Partijen verschillen van mening in welk gebied het bouwplan ligt en welke parkeernormen daarop dus van toepassing zijn. In het bestreden besluit staat dat de woningen zijn gelegen in de ‘schil’. Dit zijn de parkeerreguleringsgebieden direct rondom de binnenstad van Amersfoort. Verzoeker voert aan dat het bouwplan is gelegen in de ‘rest bebouwde kom’ van Amersfoort en dus niet in een parkeerreguleringsgebied ligt. Het college geeft als motivering voor zijn standpunt dat het perceel waar de appartementen worden gebouwd zijn uitrit heeft op de [adres 1] , die onder het reguleringsgebied valt. Verzoeker heeft er anderzijds op gewezen dat het bouwproject wordt gerealiseerd op gronden die buiten het reguleringsgebied vallen. Bij toetsing aan de door het college genoemde normen zouden minder parkeerplaatsen voor bewoners nodig zijn dan bij toetsing aan de door verzoeker genoemde normen.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de locatie voor de woningen gelegen in de ‘rest bebouwde kom’. Daarbij acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bepalen van de behoefte aan (extra) parkeerplaatsen in het kader van een concreet bouwplan een planologische beoordeling betreft, die daarmee primair gekoppeld is aan de locatie van het concrete bouwplan. De woningen worden in dit geval ten zuiden van de [adres 1] (die de grens vormt van het parkeerreguleringsgebied) en dus buiten het parkeerreguleringsgebied gebouwd.
Verder staat in de tekst van Bijlage 1 bij de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014 onder c het volgende:
“De parkeernormen maken onderscheid in de locatie voor woningen naar:
- binnenstad (het gebied binnen de Stadsring en het Plantsoen Noord, Oost en West, inclusief alle adressen en panden aan die wegen, en het Eempleingebied tussen het spoor, de Eem, de Eemlaan en de Nieuwe Poort);
- schil (de parkeerreguleringsgebieden direct rondom de binnenstad, zoals vastgelegd in de Verordening Parkeerbelastingen);
- rest bebouwde kom (alle overige locaties).”
Uit deze tekst blijkt dat gekeken wordt naar de locatie voor woningen. Gelet op deze uitgangspunten ziet de voorzieningenrechter geen ruimte voor de uitleg van het college dat om te bepalen welke parkeernormen van toepassing zijn niet moet worden gekeken naar de locatie waar de woningen worden gebouwd, maar naar de locatie waarop de toegangsweg naar de appartementengebouwen aansluit.
9. De voorzieningenrechter neemt daarbij verder nog in aanmerking dat de appartementengebouwen op geruime afstand van de [adres 1] worden gerealiseerd. Ook acht zij van belang dat in de toelichting bij het uitwerkingsplan staat vermeld dat de woningbouwopgave is gelegen buiten het reguleringsgebied en dat dus de normen ‘rest Amersfoort’ van toepassing zijn. Tenslotte hebben het college en verzoeker op de zitting allebei bevestigd dat het parkeerterrein van het voormalige sportfondsenbad ook niet tot het parkeerreguleringsgebied B3 behoorde.
Conclusie
10. De conclusie van het voorgaande is dat voor dit bouwplan de parkeernormen voor de ‘rest bebouwde kom’ van toepassing zijn. Partijen zijn het met elkaar eens – en dit volgt ook uit de Nota Parkeernormen Amersfoort – dat als deze parkeernormen op het bouwplan van toepassing zijn 25 parkeerplaatsen voor de bewoners en 13 parkeerplaatsen voor bezoekers moeten worden gerealiseerd.
Worden deze parkeerplaatsen ook daadwerkelijk gerealiseerd?
11. Nu duidelijk is wat de parkeerbehoefte is, zal de voorzieningenrechter beoordelen of het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
Parkeerplaatsen voor de bewoners
12. Zoals vermeld onder 10 moeten volgens de parkeernormen bij dit bouwplan 25 parkeerplaatsen voor de bewoners worden gerealiseerd. Vergunninghouder legt rondom de appartementengebouwen 24 parkeerplaatsen aan. Deze parkeerplaatsen zijn alleen bedoeld voor de bewoners van de appartementen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwplan dus voorziet in 24 in plaats van 25 parkeerplaatsen voor de bewoners. Er wordt voor de bewoners één parkeerplaats te weinig gerealiseerd.
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kleeft aan het bestreden besluit dus een motiveringsgebrek. Later in deze uitspraak zal zij bepalen welke consequenties zij hieraan zal verbinden.
Parkeerplaatsen voor de bezoekers
14. In het bestreden besluit staat dat bij de totale herontwikkeling van de locatie van het oude sportfondsenbad ten behoeve van bezoekers 22 nieuwe/extra zogenaamde openbare langparkeerplaatsen (voor maximaal 4 uur betaald parkeren) aan de [adres 1] zijn toegevoegd. Hiervan zijn 9 parkeerplaatsen bedoeld als bezoekersparkeerplaatsen voor bouwplannen aan de [adres 2] en 13 als de benodigde bezoekersparkeerplaatsen voor het bouwplan van vergunninghouder. Deze parkeerplaatsen mogen ook worden gebruikt door de vergunninghouders van het parkeerreguleringsgebied B3.
15. Verzoeker voert aan dat deze 13 parkeerplaatsen aan de [adres 1] geen nieuwe/extra parkeerplaatsen zijn. In de oude situatie met het sportfondsenbad kon in de avonduren en in de weekenden ook al op deze locatie langs de weg worden geparkeerd. Ook is voor verzoeker de vraag of er bij dubbelgebruik voor langparkeren naast vergunningparkeren daadwerkelijk plekken voor bezoekers worden gecreëerd. Daarnaast voert hij aan dat volstrekt onduidelijk is hoe het dubbelgebruik van de 13 parkeerplaatsen door de bezoekers van de twee appartementengebouwen en de vergunninghouders van het parkeerreguleringsgebied B3 praktisch moet worden gerealiseerd.
16. Het is de voorzieningenrechter op de zitting niet duidelijk geworden of er nu daadwerkelijk 13 nieuwe/extra bezoekersparkeerplaatsen zijn gerealiseerd. Het college neemt enkel het standpunt in dat er bij de reconstructie van [adres 1] 22 nieuwe/extra parkeerplaatsen zijn aangelegd. Hij heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel in het bestreden besluit als op de zitting onvoldoende gemotiveerd gereageerd op de stelling van verzoeker dat voordat de [adres 1] was gereconstrueerd, ook al op deze locatie mocht worden geparkeerd. Daardoor staat op dit moment niet vast dat is voldaan aan het vereiste dat 13 nieuwe parkeerplekken voor bezoekers worden gecreëerd. Ook heeft het college op de zitting onvoldoende kunnen onderbouwen hoe het dubbelgebruik van de 13 aangelegde parkeerplaatsen door bezoekers van de twee appartementengebouwen en de vergunninghouders van het parkeerreguleringsgebied B3 in de praktijk vormgegeven zal worden op een wijze die zeker stelt dat de 13 plekken daadwerkelijk beschikbaar zullen zijn voor bezoekers van de appartementengebouwen. Daarmee is in het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd dat er voor de bezoekers, zoals vereist op grond van de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014 [2] , 13 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen zijn bijgekomen.
17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kleeft aan het bestreden besluit ook op dit punt een motiveringsgebrek.
Conclusie
18. De conclusie van het voorgaande is dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de twee appartementengebouwen per woning wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor zowel de bewoners als de bezoekers.

Hoe nu verder met de beroepszaak?

19.Op de zitting hebben het college en vergunninghouder aangegeven dat een 25e parkeerplaats voor bewoners waarschijnlijk gerealiseerd zal kunnen worden. Ook hebben zij aangegeven dat de Nota parkeernormen Amersfoort meerdere mogelijkheden biedt om in de parkeerbehoefte te voorzien. De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op mededelingen van het college op de zitting, aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
20. Om de gebreken te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van de hierboven opgenomen overwegingen (inzichtelijk) moeten aangeven hoe bij het bouwplan zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor bewoners en nader moeten motiveren dat er inderdaad 13 nieuwe/extra bezoekersparkeerplaatsen zijn of worden gecreëerd.
21. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de voorzieningenrechter of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen. Als het college gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid, zal de voorzieningenrechter verzoeker en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
22. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
23. De voorzieningenrechter houdt in de beroepszaken iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op dit beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Hoe nu verder met het verzoek om voorlopige voorziening?
24. Omdat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebreken kleven aan het bestreden besluit, gaat zij over tot beoordeling van de vraag of het noodzakelijk is om een voorlopige voorziening te treffen. Hiertoe weegt zij de belangen van de verschillende partijen bij het treffen van een voorlopige voorziening waarmee de bouw van de appartementengebouwen wordt stilgelegd totdat het college de gebreken aan het bestreden besluit heeft hersteld.
25. Uit de beoordeling van het beroep volgt wel dat de besluitvorming van het college gebreken vertoont, maar ook dat die gebreken gelet op de aard ervan herstelbaar zijn. Hoewel het aan het college is om daarover een afweging te maken, acht de voorzieningenrechter het daarom op voorhand niet uitgesloten dat de omgevingsvergunning in stand zal blijven, in die zin dat de rechtsgevolgen ervan ondanks een vernietiging van het besluit in stand kunnen worden gelaten bij een succesvol herstel van de gebreken.
26. Wat de belangen van partijen betreft overweegt de voorzieningenrechter dat als vergunninghouder de bouw nu stil zou moeten leggen dit voor haar grote financiële gevolgen heeft. Ook heeft het college aangegeven groot belang te hechten aan het realiseren van woningen in de sociale sector. Daar tegenover staat het belang van verzoeker die het mogelijk (deels) onterecht vergunde bouwplan wil tegenhouden zolang daarbij niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Vergunninghouder en het college hebben op de zitting aangegeven dat er op of in de directe omgeving van de locatie voldoende mogelijkheden zijn om per woning en voor bezoekers te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De voorzieningenrechter acht dit niet onaannemelijk. Alle belangen afwegend is er daarom nu geen reden om de bouw stil te leggen. De voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouder om verder te kunnen bouwen nu zwaarder dan het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling in het verzoek om voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.
27. Dit betekent dat vergunninghouder de bouw van de appartementengebouwen mag voortzetten. De voorzieningenrechter overweegt daarbij wel nadrukkelijk dat vergunninghouder bouwt op eigen risico zolang (de rechtsgevolgen van) de omgevingsvergunning nog niet in rechte vast staan. Dat risico bestaat eruit dat zij de appartementengebouwen moet afbreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • draagt het college op binnen twee weken aan de voorzieningenrechter mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing in de bodemzaak aan;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak over het beroep staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 4.1 van de planregels van het ‘Uitwerkingsplan Park Randenbroek, zwembadlocatie’ (het uitwerkingsplan).
2.Artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014.