ECLI:NL:RBMNE:2021:248

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1836
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afwijzing verzoek om dwangsom in verband met naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 3 mei 2019 door verweerder is opgelegd. Na de uitspraak op bezwaar van 3 april 2020, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard en de naheffingsaanslag werd vernietigd, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 20 januari 2021 uitspraak gedaan tijdens een zitting via een beeld- en geluidverbinding. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, N.G.A. Voorbach, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door P.E. Boersma. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de eerdere toekenning van een dwangsomvergoeding van € 1.260,- vernietigd. In plaats daarvan heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een dwangsomvergoeding van € 1.442,-. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht van € 48,- en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-. De rechtbank heeft de foutieve vaststelling van de dwangsomvergoeding als een evidente tel- en rekenfout aangemerkt en een wegingsfactor van 0,25 toegepast. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1836
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: N.G.A. Voorbach),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser op 3 mei 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021, via een beeld- en geluidverbinding (skype). Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 20 januari 2021 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarin aan eiser een dwangsomvergoeding van € 1.260,- is toegekend;
- bepaalt dat eiser recht heeft op een dwangsomvergoeding van € 1.442,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 267,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft aan eiser op 3 mei 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd. Eiser heeft hiertegen op 2 juni 2019 bezwaar gemaakt. Bij brief van 2 januari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en heeft hij verzocht om een dwangsom. Bij beschikking van 17 januari 2020 heeft verweerder eisers verzoek om een dwangsom afgewezen omdat er bij verweerder geen bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag bekend was. Bij brief van 20 februari 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen verweerders beschikking van 17 januari 2020. Hij heeft hierbij aangevoerd dat hij wel bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
3. Bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij onderkend dat eiser inderdaad op 2 juni 2019 bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft ingesteld. Vanwege het tijdsverloop kon verweerder inmiddels niet meer beoordelen of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Verweerder heeft de naheffingsaanslag daarom vernietigd. Omdat het bezwaar gegrond werd verklaard, heeft verweerder aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift. Daarnaast heeft verweerder aan eiser een dwangsomvergoeding toegekend tot een bedrag van € 1.260,-, omdat verweerder niet tijdig had beslist op eisers bezwaar tegen de naheffingsaanslag.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor zijn bezwaarschrift van 20 februari 2020, gericht tegen verweerders beschikking van 17 januari 2020.
5. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Het bezwaar gericht tegen de beschikking van 17 januari 2020, maakt deel uit van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Dit volgt uit artikel 4:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom is daar maar één keer een proceskostenvergoeding in bezwaar voor verschuldigd en die heeft verweerder toegekend.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder de dwangsomvergoeding te laag heeft vastgesteld omdat de bedragen per 1 januari 2019 zijn geïndexeerd. Verweerder had de dwangsomvergoeding moeten vaststellen tot een bedrag van € 1.442,-
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift ook onderkend dat eiser hierin gelijk heeft. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het juiste bedrag, verhoogd met wettelijke rente, inmiddels aan eiser is uitbetaald.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarin aan eiser een dwangsomvergoeding van € 1.260,- is toegekend. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat eiser recht heeft op een dwangsomvergoeding van € 1.442,-.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-). De rechtbank merkt de foutieve vaststelling van de dwangsomvergoeding aan als een evidente tel- en rekenfout en hanteert daarom een wegingsfactor 0,25 [1] .
11. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge uitspraak de proceskostenveroordeling vastgesteld op een bedrag van € 262,50. Hierbij was ten onrechte geen rekening gehouden met de indexering van de normbedragen per 1 januari 2021. Het juiste bedrag van de proceskostenveroordeling is € 267,-. Partijen hebben ermee ingestemd dat de kennelijke fout van de rechtbank wordt hersteld in dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021 en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, r.o. 4.6.4.