ECLI:NL:RBMNE:2021:2442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/1819
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door de gemeente Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De naheffingsaanslag van € 64,60 was opgelegd op 4 december 2019, nadat een parkeercontroleur had geconstateerd dat de auto van eiseres zonder betaling was geparkeerd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 1 mei 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 maart 2021 heeft eiseres verklaard dat zij onmiddellijk na het constateren van de naheffingsaanslag via de SMSParking-app heeft geprobeerd te betalen, maar dat dit niet lukte omdat de applicatie de zonecode niet automatisch oppakte. Eiseres heeft vervolgens de zonecode genoteerd bij de parkeerautomaat en heeft daarna de betaling succesvol uitgevoerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onverwijld en ononderbroken handelingen heeft verricht om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de parkeercontroleur enkele minuten nodig had om de naheffingsaanslag op te leggen en dat eiseres gedurende deze tijd niet in de nabijheid van haar auto was.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat eiseres niet tijdig de parkeerbelasting heeft voldaan. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: T. Klinkhamer).

Procesverloop

Op 4 december 2019 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 64,60.
In de uitspraak op bezwaar van 1 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021, via een beeld- en geluidverbinding (Skype). Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 4 december 2019 om 16:28 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres met kenteken [kenteken] stond geparkeerd aan het [locatie] te [plaats] , zonder dat er parkeerbelasting was betaald. Eiseres heeft vanaf 16:29 uur via de applicatie SMSParking voor het parkeren betaald.
2. Eiseres voert aan dat het onredelijk is dat in deze situatie, waarin de naheffingsaanslag maximaal één minuut is opgelegd voordat de betaling via SMSParking is gestart, toch een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Eiseres is enkele minuten bezig geweest om de betaling te starten. Zij heeft geprobeerd om de betaling uit te voeren terwijl zij in de auto zat, maar dit lukte niet omdat de applicatie de zonecode niet automatisch oppakte. Eiseres is vervolgens naar de parkeerautomaat gelopen om de zonecode te noteren en toen is de betaling wel geslaagd. Eiseres voert aan dat zij waarschijnlijk nog in haar auto zat, toen deze werd gescand. Op het moment dat de parkeercontroleur foto’s maakte van haar auto, stond zij waarschijnlijk met de rug naar hen toe en was zij bezig om haar gegevens in te vullen in de applicatie.
3. Verweerder voert aan dat, alvorens de naheffingsaanslag is opgelegd, de parkeercontroleur eerst een aantal handelingen heeft verricht om zich ervan te vergewissen dat eiseres de parkeerbelasting niet heeft betaald. Deze controlehandelingen nemen enkele minuten in beslag. Gedurende deze controlehandelingen was eiseres niet aanwezig in haar auto. Daarbij stond de auto op een overzichtelijk terrein. Indien eiseres naar de parkeerautomaat was gelopen, moet zij zicht hebben gehad op de parkeercontroleurs en vice versa. De parkeercontroleur heeft eiseres echter ook niet op het parkeerterrein bij de parkeerautomaten gezien.
4. In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd.
Op de heffingsambtenaar rust de last om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd [1] .
5. Volgens vaste rechtspraak moeten onverwijld de handelingen worden verricht die noodzakelijk zijn om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Ook bij het voldoen van de parkeerbelasting via (telefonische) aanmelding bij de parkeerprovider blijft onverkort gelden dat degene die parkeert onmiddellijk uitvoeringshandelingen moet verrichten om de belasting te voldoen [2] . Aan degene die parkeert moet een zekere – korte – tijd worden gelaten om de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeerautomaat en vice versa te overbruggen of de parkeerbelasting anderszins te voldoen [3] .
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeercontroleur tenminste enige minuten nodig heeft om de benodigde handelingen voor het opleggen van een naheffingsaanslag te verrichten. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres gedurende de gehele tijdspanne van enkele minuten voorafgaand aan 16:28 uur tot dat moment niet in of nabij de auto was, omdat de parkeercontroleur en eiseres elkaar dan hadden moeten zien. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat zij waarschijnlijk nog in de auto zat, toen deze werd gescand.
De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de parkeercontroleur zich, voordat hij de naheffingsaanslag heeft opgelegd, ervan heeft vergewist dat eiseres niet bezig was met het betalen van de parkeerbelasting in de onmiddellijke omgeving, of dat zij dit zojuist had gedaan en onderweg terug was naar het voertuig. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij (na)bij de parkeerautomaten op het [locatie] te [plaats] bezig was om de applicatie te starten, toen de naheffingsaanslag werd opgelegd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het [locatie] blijkens het door verweerder ingediende overzicht een overzichtelijk plein is en dat de parkeercontroleur vanaf de parkeerplaats van de auto van eiseres zicht had op de parkeerautomaten. Indien eiseres op het [locatie] nabij de parkeerautomaten had gestaan, dan had de parkeercontroleur eiseres moeten zien.
7. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiseres onverwijld en ononderbroken handelingen heeft verricht die waren gericht op het tijdig betalen van parkeerbelasting. De omstandigheid dat op een later moment, namelijk vanaf 16:29 uur voor het parkeren van de auto alsnog parkeerbelasting is voldaan, neemt niet weg dat niet bij aanvang van het parkeren parkeerbelasting is voldaan. Verweerder heeft de naheffingsaanslag daarom terecht opgelegd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 23 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Zie bijv. de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2680.
2.Zie bijv. de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 december 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU9232.
3.Zie bijv. de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2680.