ECLI:NL:RBMNE:2021:2398

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
C/16/503343 / HL ZA 20-163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen aandeelhouders over leningen en emissiebesluit

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen aandeelhouders van een besloten vennootschap. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde vennootschappen, eveneens besloten vennootschappen, met betrekking tot de opeisbaarheid van leningen en de rechtmatigheid van een aandelenemissie. De rechtbank heeft op 9 juni 2021 vonnis gewezen. De eiseres vordert de terugbetaling van leningen ter hoogte van € 1.853.318, vermeerderd met contractuele rente, en de vernietiging van een emissiebesluit dat op 20 september 2019 is genomen. De rechtbank oordeelt dat de leningen opeisbaar zijn, omdat de gedaagde vennootschap in gebreke is gebleven met de betaling van rente. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het emissiebesluit in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid, omdat de gedaagde vennootschap de eiseres niet tijdig heeft geïnformeerd over de emissie. De rechtbank vernietigt het emissiebesluit en wijst de vorderingen van de eiseres toe, met uitzondering van enkele andere vorderingen die zijn afgewezen. De gedaagde vennootschappen worden veroordeeld tot betaling van de leningen en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/503343 / HL ZA 20-163
Vonnis van 9 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaten: mr. T.S. Jansen en mr. L. Veth te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaten: mr. R.J.W. Analbers en mr. S.H.A.M. Hendrix te Amsterdam.
en tegen
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
niet verschenen
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en gezamenlijk de [..... Groep] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 september 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • de akte van [eiseres] , ingekomen bij de rechtbank op 15 maart 2021,
  • de akte van [gedaagde sub 1] , ingekomen bij de rechtbank op 16 maart 2021,
  • de mondelinge behandeling van 26 maart 2021, tijdens welke beide partijen spreekaantekeningen in het geding hebben gebracht en waarvan aantekening is bijgehouden,
  • de rolbeslissing van 19 april 2021.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Twee aandeelhouders van [gedaagde sub 1] voeren sinds een aantal jaren discussie over de financiering van [gedaagde sub 1] en de invloed op het beleid van de [..... Groep] . Onder meer deze aangelegenheden waren voor aandeelhouder [eiseres] in 2019 aanleiding om de Ondernemingskamer te verzoeken een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de [..... Groep] te gelasten en het bestuur van [gedaagde sub 1] (tevens de andere aandeelhouder) te schorsen. De Ondernemingskamer heeft dat verzoek bij beschikking van 10 oktober 2019 afgewezen. In deze nieuwe procedure gaat het over gebeurtenissen die plaatsvonden na de mondelinge behandeling bij de Ondernemingskamer. Daarbij onderscheidt de rechtbank twee hoofdonderwerpen: (i) de opeisbaarheid van leningen die [eiseres] aan [gedaagde sub 1] heeft verstrekt en (ii) de rechtmatigheid van een aandelenemissie die in september 2019 binnen de [..... Groep] op het niveau van [gedaagde sub 3] heeft plaatsgevonden.
Welke vorderingen heeft [eiseres] ingesteld?
2.2.
Ten eerste vordert [eiseres] van [gedaagde sub 1] de terugbetaling van leningen voor een totaalbedrag van € 1.853.318, te vermeerderen met de contractuele rente. [eiseres] legt aan deze vordering (samengevat) ten grondslag dat [gedaagde sub 1] de voorwaarden van de leningsovereenkomst heeft geschonden door onterecht de rentebetalingen op te schorten, waardoor de lening van [eiseres] aan [gedaagde sub 1] volledig opeisbaar is geworden.
2.3.
Ten tweede stelt [eiseres] een aantal vorderingen in die ertoe moeten leiden dat een emissiebesluit van [gedaagde sub 1] als aandeelhouder van [gedaagde sub 3] wordt vernietigd en de gevolgen daarvan teniet worden gedaan, zodat [eiseres] zich voor haar vordering op [gedaagde sub 1] kan verhalen op alle aandelen in [gedaagde sub 3] . [eiseres] vordert met het oog daarop dat:
2.de rechtbank voor recht verklaart dat het door [gedaagde sub 1] ter algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde sub 3] van 20 september 2019 genomen emissiebesluit met de brief van 10 februari 2020 buitengerechtelijk is vernietigd, althans dit besluit te vernietigen;
3.de rechtbank voor recht verklaart dat door de vernietiging van het door [gedaagde sub 1] ter algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde sub 3] van 20 september 2019 genomen emissiebesluit ook de aandelenuitgifte door [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 2] rechtsgevolg mist, in die zin dat [gedaagde sub 1] 100% van de aandelen in [gedaagde sub 3] houdt;
4.de rechtbank [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] veroordeelt alle benodigde medewerking te verlenen aan de executie van de aandelen in [gedaagde sub 3] door [eiseres] ;
5.de rechtbank bepaalt dat voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat niet aan de veroordeling sub 4 hiervoor wordt voldaan een dwangsom aan [eiseres] wordt verbeurd van € 25.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
6.[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten.
2.4.
[eiseres] legt aan deze vorderingen (samengevat) het volgende ten grondslag. De heer [A] (hierna: [A] ), middellijk bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde sub 1] , had een tegenstrijdig belang bij het besluit tot de aandelenemissie op het niveau van [gedaagde sub 3] . De emissie was daarnaast in strijd met art. 2:8 BW omdat die heeft plaatsgevonden zonder dat [gedaagde sub 1] [eiseres] daarover heeft geïnformeerd. Volgens [eiseres] waren zowel [gedaagde sub 1] als ook [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] van deze gang van zaken op de hoogte, omdat alle vennootschappen (direct of indirect) gecontroleerd worden door [A] . Het besluit tot emissie en de daarop volgende uitgifte van aandelen zijn om voorgaande redenen vernietigbaar op grond van art. 2:15 lid 1 sub a BW en op grond van art. 3:45 BW. De vernietiging heeft eveneens tot gevolg dat [gedaagde sub 1] weer alle aandelen in [gedaagde sub 3] houdt, zodat [eiseres] die aandelen kan executeren. Met het oog daarop heeft [eiseres] op 22 april 2020, naast enkele conservatoire verhaalsbeslagen, conservatoir beslag op die aandelen laten leggen.
Welk verweren heeft [gedaagde sub 1] gevoerd?
2.5.
[gedaagde sub 1] voert verweer en onderbouwt dat samengevat als volgt. Voor de opeisbaarheid van de leningen is van belang dat [eiseres] heeft ingestemd met het opschorten van rentebetalingen. Partijen hebben daarover in september 2019 een afspraak gemaakt omdat [gedaagde sub 1] over onvoldoende middelen beschikte om de rente (en aflossing) op de leningen te voldoen. Daarnaast is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] de leningen opeist.
2.6.
Voor de aandelenemissie geldt dat [eiseres] daarover is geïnformeerd. De emissie was noodzakelijk om nieuw kapitaal aan te trekken, terwijl [eiseres] die mogelijkheden op het niveau van [gedaagde sub 1] bewust blokkeerde om op oneigenlijke wijze meer zeggenschap binnen de [..... Groep] te verkrijgen. Dit betekent dat [eiseres] de aandelenemissie niet kan vernietigen, niet op grond van art. 2:15 lid 1 sub a BW en ook niet op grond van art. 3:45 BW. Daarnaast leidt een eventuele vernietiging van het emissiebesluit niet automatisch tot vernietiging van de daadwerkelijke uitgifte van aandelen. Ten slotte kan [eiseres] de aandelen ook niet executeren omdat daarvoor een ander wettelijk regime geldt.
2.7.
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] zijn niet verschenen in deze procedure.
Tot welk oordeel komt de rechtbank?
2.8.
De leningen die [eiseres] aan [gedaagde sub 1] heeft verstrekt, zijn opeisbaar. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] het totaal openstaande bedrag van € 1.853.318,- aan [eiseres] moet terugbetalen. Daarnaast is het aandeelhoudersbesluit om aandelen op het niveau van [gedaagde sub 3] uit te geven in strijd met de eisen die voortvloeien uit art. 2:8 BW. Dit besluit is daarom op grond van art. 2:15 lid 1 sub a BW vernietigbaar. De rechtbank zal het besluit zelf vernietigen, omdat de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is, aangezien vennootschapsrechtelijke besluiten niet buitengerechtelijk kunnen worden vernietigd. De overige vorderingen van [eiseres] , hiervoor onder 2.3 aangeduid met nummers 3, 4 en 5, zijn niet toewijsbaar.
2.9.
De rechtbank zal het oordeel hierna motiveren en houdt daarbij dezelfde volgorde aan zoals hiervoor, waarbij de verhouding tussen partijen en de gang van zaken tot en met september 2019 eerst aan de orde komen.

3.De motivering van het oordeel

De verhouding tussen partijen

3.1.
[eiseres] is het Nederlandse onderdeel van [onderneming 1] , een Canadees assurantiekantoor (verzekeringstussenpersoon). Via [eiseres] participeert [onderneming 1] in Nederlandse assurantiekantoren. De bestuurders van [eiseres] zijn de heren [B] en zijn zoons [C] en [D] (hierna: [B] c.s.).
3.2.
[gedaagde sub 1] staat aan het hoofd van de [..... Groep] , een Nederlands assurantiekantoor. [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ) is bestuurder van [gedaagde sub 1] . [A] is aandeelhouder en bestuurder van [onderneming 2] en sinds 2000 de (middellijk) bestuurder van de vennootschappen die onderdeel zijn van de [..... Groep] . [gedaagde sub 3] maakte tot de aandelenemissie van 25 september 2019 als dochtervennootschap van [gedaagde sub 1] onderdeel uit van de [..... Groep] . [gedaagde sub 3] is wat betreft activiteiten en omzet de belangrijkste entiteit binnen de [..... Groep] .
3.3.
In 2014 hebben [B] c.s. en [A] besloten om een samenwerking aan te gaan. [B] c.s. hebben met het oog op de samenwerking, via hun vennootschap [eiseres] , een belang van 50 procent in [gedaagde sub 1] verkregen. Over de samenwerking kwamen partijen overeen dat [B] c.s. als (middellijk) aandeelhouders de groei van de [..... Groep] (mede) zouden financieren, en kritisch zouden meedenken over het beleid van de [..... Groep] . [A] zou als bestuurder van [gedaagde sub 1] (via [onderneming 2] ) eindverantwoordelijk blijven voor het beleid van de [..... Groep] . Naast [eiseres] houden Stichting Administratiekantoor [gedaagde sub 1] (45 procent, hierna: STAK) en [onderneming 2] (5 procent) aandelen in [gedaagde sub 1] . [A] is één van de bestuurders van STAK.
De leningen
3.4.
[eiseres] heeft tijdens de koop van de aandelen in [gedaagde sub 1] ook (deels) een lening overgenomen die door een andere vennootschap van [A] aan [gedaagde sub 1] was verstrekt. Het leningdeel dat [eiseres] overnam bedroeg € 1.550.000 (hierna: Lening 1). [gedaagde sub 1] is op grond van deze leningsovereenkomst en een bijbehorend addendum (hierna: Leningsovereenkomst 1) gehouden om maandelijks af te lossen en rente te betalen aan [eiseres] . De aflossing van Lening 1 was op grond van Leningsovereenkomst 1 gekoppeld aan de beschikbare cash flow binnen [gedaagde sub 1] . Dit is door de partijen bij Lening 1, voor zover relevant, als volgt beschreven:

Partijen passen de aflossing van de lening aan aan de cash flow van de schuldenaar. Mocht schuldenaar niet kunnen aflossen dan zal de aflossing opschuiven naar de toekomst.
3.5.
In augustus 2016 heeft de [..... Groep] alle aandelen (door [gedaagde sub 1] ) en activa (door [gedaagde sub 3] ) gekocht van de [onderneming 3] , een ander assurantiekantoor. Voor de financiering van deze transacties zijn [eiseres] en [onderneming 2] , ieder afzonderlijk, een leningsovereenkomst aangegaan met [gedaagde sub 1] . [eiseres] heeft toen € 1.200.000,- ter beschikking gesteld en [onderneming 2] € 600.000,-. [gedaagde sub 1] heeft het geleende geld vervolgens ter beschikking gesteld aan [gedaagde sub 3] voor de aankoop van de activa van de [onderneming 3] . Ten behoeve van de lening van [eiseres] aan [gedaagde sub 1] van € 1.200.000,- (hierna: Lening 2) is in de leningsovereenkomst (hierna: Leningsovereenkomst 2), voor zover relevant, het volgende opgenomen:

In nader onderling overleg wordt tussen de schuldeiser en de schuldenaar de aflossing van de hoofdsom of het restant geregeld mocht zoals hierboven reeds vermeld de cash flow het niet mogelijk maken de aflossing te doen.
-
De hoofdsom of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente zal terstond opeisbaar zijn:
Bij niet tijdige voldoening van de rente op de rentevervaldag;
[…]
[…]
[…]
wanneer de schuldenaar zijn bedrijf staakt of hiervan een belangrijk gedeelte verkoopt;
bij niet-nakoming of overtreding van de schuldenaar van enige bepaling dezer overeenkomst of van door de wet aan deze opgelegde verplichtingen.
3.6.
Begin 2017 is tussen [B] c.s. en [A] discussie ontstaan over de voorwaarden voor verdere financiering van de [..... Groep] . [B] c.s. verbond aan aanvullende financiering (onder meer) de voorwaarde dat [A] als middellijk bestuurder bepaalde besluiten ter goedkeuring aan [eiseres] moest voorleggen. [A] kon zich met die voorwaarde niet verenigen. Omdat partijen het niet eens werden over deze voorwaarden, heeft [eiseres] naast Lening 1 en Lening 2 (hierna: de Leningen) geen verdere financieringen aan [gedaagde sub 1] verstrekt.
Toenemende liquiditeitsbehoefte [..... Groep]
3.7.
[A] heeft [B] c.s. in de tweede helft van 2017 geïnformeerd over een liquiditeitstekort binnen de [..... Groep] . [A] heeft in verband met dat tekort namens [gedaagde sub 1] de aflossingen op Lening 1 per e-mail van 30 september 2017 opgeschort. Daarnaast heeft [A] eind 2017 (via [onderneming 2] ) een rekening-courantfaciliteit aan [gedaagde sub 1] ter beschikking gesteld. [B] c.s. en [A] konden het onderling namelijk ook niet eens worden over het verstrekken van nieuwe (aandeelhouders)leningen ter overbrugging van al dan niet tijdelijke liquiditeitstekorten. De rekening-courantfaciliteit van [onderneming 2] is een aantal keer verlengd en vernieuwd om liquiditeitstekorten van de [..... Groep] te overbruggen.
3.8.
Medio 2019 correspondeerden partijen wederom over (het oplossen van) het liquiditeitstekort van de [..... Groep] . [A] informeerde [B] c.s. zowel tijdens aandeelhoudersvergaderingen als ook per e-mail van 27 juni 2019 dat [onderneming 2] niet langer bereid was om als enige een steeds hogere rekening-courantfaciliteit aan de [..... Groep] ter beschikking te stellen. Verder liet [A] weten dat externe financiering praktisch onmogelijk was, zodat een aandelenemissie in zijn ogen de laatst overgebleven optie was. [A] heeft daarop aangegeven dat [onderneming 2] en STAK, als aandeelhouders van [gedaagde sub 1] , bereid waren een emissie van aandelen voor in totaal € 1.300.000,- te aanvaarden. [A] heeft [B] c.s. geïnformeerd dat als zij niet mee wilden doen, zij dan verwatering van hun belang in [gedaagde sub 1] moesten accepteren. Tot slot schreef [A] dat, mocht [eiseres] de emissie op het niveau van [gedaagde sub 1] blokkeren, zal moeten worden onderzocht om voor € 1.300.000,- aan nieuwe aandelen in [gedaagde sub 3] te emitteren, in het belang van de [..... Groep] .
3.9.
[B] c.s. hebben [A] onder meer per e-mails van 20 juni 2019 en 2 juli 2019 geïnformeerd dat zij niet bereid waren in te stemmen met een aandelenemissie of een verwatering van hun belang in [gedaagde sub 1] . Op 2 juli 2019 schreef (de raadsman van) [B] c.s., voor zover van belang in deze procedure:

[eiseres] heeft al eerder gesteld dat het onderwerp dat u ter tafel wenst te brengen (emissie), in ieder geval een zeer zorgvuldige onderbouwing vereist, waaruit blijkt dat alternatieven serieus door het bestuur zijn onderzocht, gecombineerd met een heldere visie op de toekomst voor [gedaagde sub 1] , en een plan van aanpak. [eiseres] mist dit in uw email(s) nagenoeg geheel. Ten overvloede, kan ik u vast namens [eiseres] berichten dat het ook (het bestuur van) [gedaagde sub 3] niet vrij staat zomaar zonder instemming van de algemene vergadering van [gedaagde sub 1] te besluiten tot een zodanig grote emissie.
Mocht het bestuur thans niettemin de gewenste algemene vergadering bijeen willen roepen, dan ziet [eiseres] daartoe graag een correcte oproeping met de te behandelen agendapunten (met inachtneming van de juiste termijn) tegemoet.
3.10.
Na deze e-mail hebben partijen niet meer (schriftelijk) over een aandelenemissie gesproken, mede omdat de procedure bij de Ondernemingskamer aanving.
Procedure bij de Ondernemingskamer
3.11.
[eiseres] heeft de Ondernemingskamer medio 2019 verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de [..... Groep] te gelasten en het bestuur van [gedaagde sub 1] te schorsen. [eiseres] kon zich niet verenigen met (onder meer) de wijze waarop [A] het bestuur over de [..... Groep] voerde, het eenzijdig verstrekken van rekening-courantkredieten aan [gedaagde sub 3] en het ontbreken van een deugdelijk herstructureringsplan. De Ondernemingskamer heeft het verzoek van [eiseres] afgewezen. Over de aandelenemissie overweegt de Ondernemingskamer in r.o. 3.13 van de beschikking (ECLI:NL:GHAMS:2019:3639):

Tot slot heeft [eiseres] nog gewezen op de mededeling van [A] c.s. in de e-mail van 27 juli 2019 dat voor de toekomstige financiering van de [..... Groep] een emissie van aandelen de meest aangewezen weg lijkt en dat als [eiseres] de emissie op het niveau van [gedaagde sub 1] mocht blokkeren, moet worden onderzocht om € 1,3 miljoen te emitteren in [gedaagde sub 3] . De Ondernemingskamer stelt vast dat deze mededeling niet zozeer een (voorgenomen) beslissing van het bestuur betreft, maar dat het veeleer gaat om een uiteenzetting van de bestaande financieringsmogelijkheden voor de [..... Groep] . In zoverre levert deze mededeling dan ook geen reden op te twijfelen aan een juist beleid of juiste gang van zaken bij de [..... Groep] . De Ondernemingskamer gaat er daarbij vanuit dat indien daadwerkelijk een emissie van aandelen wordt voorbereid, [eiseres] daar tijdig over zal worden geïnformeerd en zal worden betrokken bij de vaststelling van de omvang van de emissie en de uitgifteprijs.
3.12.
De inhoud van de beschikking van de Ondernemingskamer (hierna: de OK-beschikking) is voor het overige niet van belang voor de beoordeling in deze procedure.
Algemene vergaderingen van aandeelhouders van 20 september 2019
3.13.
Kort na de mondelinge behandeling bij de Ondernemingskamer heeft [A] als middellijk bestuurder van [gedaagde sub 1] een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) uitgeschreven en [eiseres] per e-mail hierover geïnformeerd. Op de agenda stond onder meer ter bespreking de opschorting van de verplichtingen van [gedaagde sub 1] aan [eiseres] en [onderneming 2] onder de relevante leningsovereenkomsten en de aandelenemissie bij [gedaagde sub 1] . [B] c.s. hebben hierop per e-mail van 10 september 2019 gereageerd en aangegeven dat zij wilden wachten tot de OK-beschikking. [B] c.s. hebben daarnaast herhaald dat zij geen voorstander waren van de voorgestelde aandelenemissie, omdat onduidelijk was welke voorwaarden daarvoor golden en welk (herstructurerings)plan daaraan ten grondslag lag. [A] heeft daarop per e-mail van 13 september 2019 laten weten dat op het niveau van [gedaagde sub 3] moet worden geëmitteerd als een emissie bij [gedaagde sub 1] door [eiseres] opnieuw wordt geblokkeerd. Over de opschorting van de aflossingen op de leningen meldde [A] dat het een onderwerp is dat op de AVA zou worden besproken.
3.14.
Op 20 september 2019 vond de AVA van [gedaagde sub 1] plaats. De raadsman van [eiseres] beschikte over een volmacht om namens [eiseres] die vergadering bij te wonen, te handelen, het woord te voeren, en voor zover nodig, te stemmen namens [eiseres] . Tijdens de AVA is gesproken over opschorting van de verplichtingen onder de Leningen. Partijen verschillen van mening over de vraag of (de raadsman van) [eiseres] tijdens de AVA onvoorwaardelijk heeft ingestemd met opschorting van het betalen van rente door [gedaagde sub 1] over het openstaande deel van de Leningen. De rechtbank zal dit onderwerp hierna onder 3.18 e.v. behandelen. Verder is de emissie van nieuwe aandelen in [gedaagde sub 1] aan de orde gekomen. [eiseres] heeft daar niet mee ingestemd.
3.15.
Op 20 september 2019 vond ook een AVA van [gedaagde sub 3] plaats. [B] c.s. waren hierover niet tevoren geïnformeerd. Tijdens deze AVA heeft [A] als middellijk bestuurder van [gedaagde sub 1] besloten tot de uitgifte van nieuwe aandelen bij [gedaagde sub 3] , en daarmee een aandeelhoudersbesluit namens [gedaagde sub 1] genomen. Op grond van het aandeelhoudersbesluit heeft [gedaagde sub 3] op 25 september 2019 in totaal 1.900 aandelen uitgegeven aan [gedaagde sub 2] , tegen een waarde van € 862.182,-. [gedaagde sub 2] is op dezelfde dag en ten behoeve van het nemen van de aandelen in [gedaagde sub 3] door [A] opgericht. Door de aandelenemissie bij [gedaagde sub 3] verwaterde het belang van [gedaagde sub 1] in [gedaagde sub 3] van 100 procent naar 5 procent. [A] heeft [B] c.s. per e-mail van 26 september 2019 over de aandelenemissie geïnformeerd. [B] c.s. zijn voorafgaand aan de emissie ook niet geïnformeerd over de emissievoorwaarden, zoals het aantal uit te geven aandelen, de prijs van de uit te geven aandelen en partijen die geïnteresseerd waren om die aandelen te nemen.
3.16.
In oktober en november 2019 hebben partijen uitgebreid gecorrespondeerd over de rechtmatigheid van de opschorting van rentebetalingen op de Leningen en de rechtmatigheid van de aandelenemissie bij [gedaagde sub 3] .
3.17.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1] per brief van 10 februari 2020 gesommeerd om binnen tien werkdagen een totaalbedrag van € 1.853.318,- te voldoen. [gedaagde sub 1] is niet overgegaan tot betaling, onder verwijzing naar de instemming met de opschorting tijdens de AVA van 26 september 2019. [eiseres] heeft vervolgens op 22 april 2020 ten laste van [gedaagde sub 1] verschillende conservatoire derdenbeslagen en beslag op aandelen gelegd. In voornoemde brief van 10 februari 2020 heeft [eiseres] gemeld dat zij het emissiebesluit van 20 september 2019 en de daarop volgende uitgifte van aandelen vernietigt. [gedaagde sub 1] heeft hierop per brief van 28 februari 2020 gereageerd. De rechtbank zal de stellingen van partijen uit deze brieven, voor zover van belang voor het oordeel, hierna bespreken.
De opeisbaarheid van de leningen
3.18.
De eerste vordering van [eiseres] hangt samen met de discussie van partijen over de opschorting van de rentebetalingen door [gedaagde sub 1] . [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen onder de Leningen, zodat de Leningen volledig opeisbaar zijn. [gedaagde sub 1] betwist dit en verwijst naar de AVA van 20 september 2019, waar (de raadsman van) [eiseres] volgens [gedaagde sub 1] heeft ingestemd met de opschorting van onder meer de betaling van rente.
3.19.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de Leningen opeisbaar zijn. Voor dit oordeel is ten eerste van belang dat de leningsovereenkomsten bepalen dat [gedaagde sub 1] in beginsel gehouden is maandelijks af te lossen en maandelijks rente te betalen over het openstaande deel van de Leningen. Beide leningsovereenkomsten bevatten voor de aflossing de hiervoor onder 3.4 en 3.5 genoemde uitzonderingen, die samengevat inhouden dat partijen in onderling overleg treden over de
aflossingals de cash flow van [gedaagde sub 1] niet toereikend is. De leningsovereenkomsten bevatten niet een soortgelijke bepaling voor de betaling van
rente. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] verplicht was maandelijks de rente aan (onder meer) [eiseres] te betalen, ook als de cash flow van [gedaagde sub 1] tekort schoot, tenzij partijen daarover een afwijkende afspraak hebben gemaakt.
3.20.
[gedaagde sub 1] heeft gesteld dat partijen de hiervoor genoemde afwijkende afspraak hebben gemaakt, maar daarvan is de rechtbank niet gebleken. [gedaagde sub 1] beroept zich daarbij op de notulen van de AVA van 20 september 2019. [eiseres] heeft betwist dat die notulen het verloop van wat is besproken op dit punt juist weergeven. Wat daar verder van zij, de rechtbank vindt de notulen die door [gedaagde sub 1] zijn opgesteld om de volgende redenen niet doorslaggevend:
Ten eerste hebben [B] c.s. voorafgaand aan de AVA [A] per e-mail geïnformeerd dat zij het opschorten van de verplichtingen als een “
breach of contract” beschouwden. [B] c.s. hebben [A] toen verzocht om beslissingen over de financiële positie van [gedaagde sub 1] uit te stellen tot nadat de Ondernemingskamer zou beschikken. Voor [A] was daarmee voorafgaand aan de AVA al duidelijk dat [B] c.s. zich niet konden verenigen met de opschorting van betalingsverplichtingen, waaronder de verplichting van [gedaagde sub 1] om rente over het uitstaande deel van de Leningen te betalen.
In zijn reactie van 13 september 2019 aan [B] c.s., schrijft [A] : “
Over de opschorting kan ik ook kort zijn. In mijn mail gaf ik aan dat dit een onderwerp is dat zal worden besproken tijdens de algemene vergadering op 20 september. Die dag gaan wij dus in gesprek over de aflossing. Het geld om de aflossingen te voldoen is er simpelweg niet.”. [A] vermeldt op dat moment niets over de opschorting van rentebetalingen, maar gaat alleen in op de opschorting van aflossingen. Niet is gebleken dat [A] al eerder de opschorting van rentebetalingen had voorgesteld.
De volmacht die [eiseres] voor de AVA aan haar raadsman heeft verstrekt, is een standaard type volmacht waarmee een aandeelhouder zich kan laten vertegenwoordigen tijdens de AVA. Dit kan worden afgeleid uit de tekst van de volmacht zelf, die ziet op de vennootschapsrechtelijke vertegenwoordiging tijdens de AVA en het uitbrengen van de stem van [eiseres] als aandeelhouder. Het feit dat de volmacht ook de term ‘handelen’ bevat, is in het licht van de tekst van de volmacht onvoldoende om aan te nemen dat de raadsman van [eiseres] ook bevoegd was om – zonder nader overleg en zonder dat in een addendum vast te leggen – [eiseres] als leninggever bij de Leningen te binden aan een gewijzigde afspraak.
Uit niets blijkt dat partijen tijdens de AVA hebben gesproken over onderwerpen zoals bijvoorbeeld de duur van de opschorting van rentebetalingen, de voorwaarden waaronder de rentebetalingen wél zouden worden hervat en wat dat zou betekenen voor de liquiditeitspositie van [gedaagde sub 1] . Dit zijn voor de hand liggende onderwerpen, zeker omdat partijen al voor langere tijd in een juridisch geschil verwikkeld waren. Zij werden daarin bovendien bijgestaan door advocaten. [gedaagde sub 1] kon tegen deze achtergrond weten dat voor het maken van een afwijkende afspraak over het opschorten van rentebetalingen, onvoldoende is om dat in AVA-notulen op te nemen, zonder verder concrete afspraken te maken over de hiervoor genoemde onderwerpen.
Nadat [A] [B] c.s. per e-mail heeft geïnformeerd dat de rentebetalingen waren opgeschort, hebben [B] c.s. direct naar voren gebracht dat [eiseres] tijdens de AVA niet heeft ingestemd met een dergelijke opschorting. [eiseres] heeft daarmee een eventuele onduidelijkheid over verklaringen van haar raadsman tijdens de AVA direct herroepen.
3.21.
Uit het voorgaande volgt in onderlinge samenhang bezien dat niet is vast komen te staan dat [eiseres] en [gedaagde sub 1] een afwijkende afspraak over de opschorting van rentebetalingen hebben gemaakt. De verschillende, op de inhoud afwijkende verklaringen over wat er wel en niet is besproken tijdens de AVA van 20 september 2019, doen aan dit oordeel niet af. De raadsman van [eiseres] vertegenwoordigde haar namelijk niet als leninggever, maar als aandeelhouder. Bovendien is hetgeen is besproken tijdens die AVA slechts een van de omstandigheden voor de beoordeling van de vraag of partijen een afwijkende afspraak over rentebetalingen hebben gemaakt.
3.22.
Kortom, [gedaagde sub 1] is haar verplichtingen op grond van de leningsovereenkomsten tot betaling van rente aan [eiseres] niet nagekomen. Dat is voor beide Leningen een grond voor opeising van de totale hoofdsom en de daarover verschuldigde rente. De overige opeisingsgronden, zoals [eiseres] die tijdens de mondelinge behandeling naar voren bracht, behoeven daarom geen bespreking.
3.23.
[eiseres] heeft het totaalbedrag van € 1.853.318,- bij brief van 10 februari 2020 opgeëist en [gedaagde sub 1] gesommeerd dit bedrag binnen veertien dagen te voldoen. [gedaagde sub 1] heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.
3.24.
[gedaagde sub 1] heeft nog naar voren gebracht dat het volledig opeisen van het totale openstaande bedrag van de Leningen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [gedaagde sub 1] legt aan dat standpunt ten grondslag dat [eiseres] zelf niet duidelijk heeft gemaakt of zij alleen niet instemt met de opschorting van rentebetalingen, of dat het ook gaat om de opschorting van de aflossingen. De rechtbank vindt dat onduidelijkheid over het standpunt van [eiseres] niet van belang is voor de beoordeling van de redelijkheid van de opeising. [B] c.s. lieten kort na de AVA namelijk weten dat [eiseres] niet heeft ingestemd met (onder meer) opschorting van rentebetalingen. Voor [gedaagde sub 1] was het daarmee duidelijk dat instemming ontbrak. [gedaagde sub 1] voert verder aan dat [eiseres] zelf het liquiditeitstekort bij [gedaagde sub 1] heeft gecreëerd. Ook deze omstandigheid maakt niet dat (volledige) opeising van de Leningen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is, gelet op de wijze waarop aandeelhouders zich tegenover elkaar zouden moeten gedragen wanneer de vennootschap in liquiditeitsproblemen verkeert, weliswaar begrijpelijk dat [gedaagde sub 1] van [eiseres] als medeaandeelhouder een andere opstelling verwacht, maar dat betekent niet dat [eiseres] verantwoordelijk is voor het (financiële) beleid van [gedaagde sub 1] .
3.25.
De Leningen zijn dus opeisbaar en de redelijkheid en billijkheid staan daaraan niet in de weg. De rechtbank zal [gedaagde sub 1] veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 1.853.318,-, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 25 februari 2020.
3.26.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres] die strekt tot vergoeding van de beslagkosten ook toewijzen. De beslagkosten die op grond van art. 706 Rv voor vergoeding in aanmerking komen, bedragen € 2.988,99 (productie 30 bij dagvaarding).
De vernietiging van het emissiebesluit
3.27.
De tweede vordering van [eiseres] ziet op de vernietiging van het aandeelhoudersbesluit dat is genomen tijdens de buitengewone aandeelhoudersvergadering van [gedaagde sub 3] (hierna: het Emissiebesluit). Op grond van het Emissiebesluit heeft [gedaagde sub 3] 1.900 nieuwe aandelen uitgegeven aan [gedaagde sub 2] . [eiseres] stelt dat het Emissiebesluit op grond van art. 2:8 BW jo. 2:15 BW en op grond van art. 3:45 BW vernietigbaar is. [eiseres] legt daaraan ten grondslag dat [A] een tegenstrijdig belang had bij de besluitvorming, dat het Emissiebesluit heimelijk en daarom in strijd is met art. 2:8 BW is genomen en dat met het Emissiebesluit [eiseres] als schuldeiser van [gedaagde sub 1] is benadeeld.
3.28.
[gedaagde sub 1] betwist dat het emissiebesluit vernietigbaar is en voert het volgende aan. Het Emissiebesluit is een interne aangelegenheid bij [gedaagde sub 3] en [eiseres] is geen aandeelhouder van die vennootschap. [A] had (via [onderneming 2] ) geen tegenstrijdig belang bij enig besluit. Het Emissiebesluit is ten slotte niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat andere oplossingen onmogelijk waren, wat grotendeels [eiseres] valt te verwijten. Ten slotte vindt art. 3:45 BW geen toepassing in dit geval, aldus nog steeds [gedaagde sub 1] .
3.29.
De rechtbank stelt voor de beoordeling van deze vordering van [eiseres] voorop dat de vernietiging van een besluit kan worden ingeroepen door een (rechts)persoon die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die (beweerdelijk) niet is nagekomen. [eiseres] heeft in dit geval een redelijk belang, omdat haar indirecte belang in [gedaagde sub 3] is verwaterd. Het maakt daarbij niet uit dat [eiseres] geen aandeelhouder van [gedaagde sub 3] is, zoals [gedaagde sub 1] naar voren heeft gebracht, omdat art. 2:15 lid 3 BW die eis niet stelt.
3.30.
Het is voor een belanghebbende niet mogelijk om een besluit van een orgaan van een rechtspersoon buitengerechtelijk te vernietigen (vgl. art. 2:15 lid 3 BW). De verklaring voor recht die [eiseres] heeft gevorderd, die inhoudt dat het Emissiebesluit op 10 februari 2020 buitengerechtelijk is vernietigd, zal de rechtbank daarom afwijzen. Naast de verklaring voor recht vordert [eiseres] vernietiging van het Emissiebesluit. Deze vordering richt zich tegen [gedaagde sub 3] , welke vennootschap niet is verschenen. De rechtbank zal die vordering toewijzen omdat zij niet onrechtmatig of ongegrond is. Dit oordeel laat zich als volgt motiveren.
3.31.
Allereerst is van belang dat [B] c.s. en [A] sinds 2014 ieder voor de helft een (indirect) belang houden in de [..... Groep] . Partijen hebben toen afgesproken om als gelijkwaardige aandeelhouders samen te werken. Deze verhouding legt op partijen de plicht om zich ten opzichte van elkaar te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd, waarbij zij onder omstandigheden rekening moeten houden met de gelijkwaardigheid van de twee aandeelhouders. Het belang van de onderneming kan daarbij mede worden ingekleurd door de belangen van de samenwerkende aandeelhouders. Dit kan betekenen dat de verhoudingen tussen de aandeelhouders niet verder mogen veranderen dan in het licht van de omstandigheden geboden is (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:799 (
Cancun Holding II)).
3.32.
In dit geval bracht die plicht mee dat [A] als middellijk bestuurder van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] gehouden was [eiseres] te informeren over de aanstaande emissie. Die plicht is [A] niet, althans niet voldoende nagekomen. [A] heeft weliswaar eerder aangegeven dat een emissie op het niveau van [gedaagde sub 3] noodzakelijk zou zijn als [eiseres] niet zou meewerken aan een emissie op het niveau van [gedaagde sub 1] , maar [A] heeft nagelaten om [eiseres] in de weken voorafgaand aan het Emissiebesluit te informeren over de daadwerkelijk ophanden zijnde emissie bij [gedaagde sub 3] . [eiseres] heeft daardoor geen mogelijkheid gehad om kennis te nemen van de voorwaarden van de emissie of van de identiteit van de partij ( [gedaagde sub 2] ) die na de emissie de nieuwe grootaandeelhouder van [gedaagde sub 3] zou worden. In plaats daarvan werd [eiseres] achteraf voor het voldongen feit geplaatst dat haar belang in [gedaagde sub 3] (via [gedaagde sub 1] ) was verwaterd. Na de emissie van nieuwe aandelen hield [gedaagde sub 1] namelijk nog maar 5 procent van de aandelen. De rest van de aandelen in [gedaagde sub 3] werden gehouden door [gedaagde sub 2] , een vennootschap die zoals eerder overwogen door [A] is opgericht en door hem werd gecontroleerd. Daarmee heeft [A] heimelijk afbreuk gedaan aan de aandeelhoudersgelijkheid tussen partijen. [A] heeft daardoor (als middellijk bestuurder van [gedaagde sub 1] ) in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid die hij op grond van art. 2:8 BW ten opzichte van [eiseres] in acht moest nemen.
3.33.
De rechtbank heeft voor het oordeel mee laten wegen dat [A] in de maanden voorafgaand aan de AVA van 20 september 2019 [B] c.s. meerdere keren heeft geïnformeerd over de financiële problemen binnen de [..... Groep] en het voornemen om desnoods op het niveau van [gedaagde sub 3] te emitteren. Daarbij kan het vanuit een oogpunt van continuïteit in het belang van de onderneming zijn om, ondanks protesteren van één van de aandeelhouders, een aandelenemissie toch door te zetten. Onder omstandigheden kan van een aandeelhouder zoals [eiseres] zelfs worden verlangd dat hij hieraan medewerking verleent of in elk geval duldt. Maar een dergelijke, urgente situatie laat onverlet dat [A] (als middellijk bestuurder) [B] c.s. had moeten informeren. Daarvoor was voldoende tijd en die eis gold te meer in deze situatie. [A] heeft namelijk eenzijdig besloten tot het Emissiebesluit, terwijl hij óók eenzijdig de prijs voor de nieuwe aandelen heeft bepaald én [gedaagde sub 2] (waarvan [A] bestuurder was) de partij is die deze aandelen heeft genomen. Daarmee handelde [A] onzorgvuldig ten opzichte van [eiseres] als samenwerkingspartner binnen [..... Groep] . Daar komt bij dat [A] met zijn handelwijze [eiseres] de kans heeft ontnomen om vooraf de juistheid van de emissie(prijs) te onderzoeken en om zich als belangstellende voor de nieuw uit te geven aandelen aan te melden. Dit had gelet op de overeengekomen gelijkwaardige verhouding tussen partijen wel gemoeten.
3.34.
Ten slotte is van belang dat de mogelijke (indirecte) verwatering van [eiseres] ook tijdens de procedure bij de Ondernemingskamer aan de orde is gekomen. In de OK-beschikking heeft de Ondernemingskamer daarover geoordeeld dat als [A] een emissie van aandelen zou voorbereiden, hij [eiseres] daarover tijdig zal moeten informeren en haar zal moeten betrekken bij de vaststelling van de omvang van de emissie en de uitgifteprijs. Dat heeft [A] niet gedaan. Het maakt daarbij niet uit dat de OK-beschikking dateert van ná het Emissiebesluit, omdat het oordeel van de Ondernemingskamer op dit onderdeel slechts een weergave is van de eisen van zorgvuldigheid die tussen partijen altijd al golden.
3.35.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Emissiebesluit dat op het niveau van [gedaagde sub 3] is genomen in strijd is met art. 2:8 BW. De rechtbank zal het Emissiebesluit op grond van art. 2:15 lid 1 sub b vernietigen. Het beroep op strijd met artikel 3:45 BW behoeft tegen deze achtergrond in zoverre geen behandeling.
De rechtsgevolgen van de vernietiging van het Emissiebesluit
3.36.
[eiseres] vordert ten derde een verklaring van recht dat door de vernietiging van het Emissiebesluit de uitgifte van aandelen door [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 2] rechtsgevolg mist, zodat [gedaagde sub 1] 100 procent van de aandelen in [gedaagde sub 3] houdt. [eiseres] legt aan deze vordering samengevat ten grondslag dat [A] tijdens het Emissiebesluit [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] (indirect) controleerde, zodat de vernietiging aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] kan worden tegengeworpen. [gedaagde sub 1] heeft dit betwist en aangevoerd dat de vernietiging van een besluit geen directe rechtsgevolgen heeft voor de (vermogensrechtelijke rechtshandeling die heeft geleid tot de) aandelenuitgifte.
3.37.
De rechtbank stelt voorop dat de vernietiging van het Emissiebesluit niet automatisch tot gevolg heeft dat ook de externe rechtshandeling die afhankelijk is van het Emissiebesluit rechtsgevolg mist. [gedaagde sub 1] heeft er terecht op gewezen dat de uitgifte van aandelen een afzonderlijke, externe rechtshandeling van [gedaagde sub 3] is. Die externe rechtshandeling kan op haar beurt wel worden aangetast. [eiseres] heeft daarover gesteld dat zij (ook) die externe rechtshandeling buitengerechtelijk heeft vernietigd, op grond van art. 3:45 BW. [gedaagde sub 1] heeft dat gemotiveerd betwist en erop gewezen dat [eiseres] niet heeft onderbouwd dat zij als gevolg van de externe rechtshandeling is benadeeld. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat [eiseres] geen schuldeiser is van [gedaagde sub 3] , zodat zij ten opzichte van [gedaagde sub 3] geen beroep op art. 3:45 BW kan doen.
3.38.
Art. 3:45 BW bepaalt dat als een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, die rechtshandeling vernietigbaar is. De vernietiging kan worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat [eiseres] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde sub 1] , onvoldoende heeft gesteld om de gevorderde verklaring voor recht toe te wijzen. [eiseres] heeft niet duidelijk gemaakt op welke grond zij als schuldeiser van [gedaagde sub 3] kwalificeert. Ook heeft [eiseres] niet onderbouwd waaruit de op grond van art. 3:45 BW vereiste benadeling bestaat. Dit had gelet op de betwisting van [gedaagde sub 1] wel op haar weg gelegen. Daar komt bij dat [eiseres] slechts in algemene zin erop heeft gewezen dat [A] bestuurder is van zowel [gedaagde sub 3] als van [gedaagde sub 2] . Dat is volgens [eiseres] de reden dat de aandelenuitgifte rechtsgevolg mist, maar zij heeft niet geconcretiseerd welke rechtsgevolgen daarmee wel of niet zijn ingetreden en wat de overige (vermogensrechtelijke) gevolgen van de vernietiging zijn. [eiseres] heeft op dit onderdeel ook niet voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank zal de derde vordering van [eiseres] daarom afwijzen. De vordering kan ook niet tegen [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] worden toegewezen, omdat de vordering de rechtbank om de hiervoor genoemde redenen ongegrond voorkomt (de door [eiseres] gestelde feiten kunnen namelijk niet tot het beoogde rechtsgevolg leiden).
Executie van de aandelen
3.39.
Ten slotte vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot medewerking aan de executie van de aandelen in [gedaagde sub 3] , op straffe van een dwangsom. [eiseres] heeft deze vorderingen in de dagvaarding niet toegelicht. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd welk belang zij bij deze vorderingen heeft. In dat verband is van belang dat een schuldeiser in geval van executie van vermogensbestanddelen geen toestemming van zijn schuldenaar of derden nodig heeft. De wet geeft daarvoor in art. 430 e.v. Rv regels, ook aan derden die menen een recht op die vermogensbestanddelen te hebben. [eiseres] heeft bovendien niet concreet gemaakt wat zij bedoelt met alle benodigde (feitelijke) medewerking van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] , zodat niet duidelijk is welke rechtsgevolgen zij met haar vordering op het oog heeft. [eiseres] heeft daarmee niet voldaan aan haar stelplicht en dit betekent dat de rechtbank deze vorderingen ook zal afwijzen.
Slotsom en proceskosten
3.40.
Het zwaartepunt van het geschil zijn de eerste en tweede vordering van [eiseres] . [eiseres] heeft op die onderdelen gelijk gekregen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zullen daarom als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht € 4.131,00
- salaris gemachtigde €
11.997,00(3 punten x tarief € 3.999,00)
Totaal € 16.211,38
3.41.
Het griffierecht voor het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag is verdisconteerd in het griffierecht in deze procedure.
3.42.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog haar eis gewijzigd en gevorderd om [gedaagde sub 1] in de werkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze eiswijziging is op grond van art. 130 lid 3 Rv ten opzichte van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] niet mogelijk. Dit betekent dat rechtbank de gewijzigde eis alleen ten opzichte van [gedaagde sub 1] kan beoordelen. [eiseres] heeft gelet op de betwisting van [gedaagde sub 1] onvoldoende onderbouwd dat de bepaling in de leningsovereenkomsten ziet op het opeisen van de Leningen. Daar komt bij dat [eiseres] niet duidelijk heeft gemaakt welke kosten van [eiseres] samenhangen met de Leningen. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
3.43.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten en de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis. De gevorderde nakosten zullen op de hierna omschreven wijze worden toegewezen.
3.44.
De vorderingen die [eiseres] heeft ingesteld tegen [gedaagde sub 2] zijn niet toegewezen. [gedaagde sub 2] wordt daarom niet in de proceskosten veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot terugbetaling aan [eiseres] van de leningen ter hoogte van € 1.853.318,-, vermeerderd met de contractuele rente over dat bedrag met ingang van
25 februari 2020 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
vernietigt het ter algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde sub 3] van 20 september 2019 genomen emissiebesluit,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan [eiseres] van de beslagkosten van € 2.988,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 16.211,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, mr. M. Ynzonides en mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.