17.3De gronden die eisers hebben gericht tegen de beoordeling door het college in het kader van de goede ruimtelijke ordening heeft de rechtbank in de tussenuitspraak al beoordeeld. Voor zover eisers tegen de verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad dezelfde inhoudelijke gronden aanvoeren, beoordeelt de rechtbank die op dezelfde manier. Voor de gronden van eisers gericht tegen de aantasting van het woon- en leefklimaat, geluidsoverlast en landschappelijke inpassing verwijst de rechtbank dan ook naar wat hierover is geoordeeld in de tussenuitspraak.
Overige inhoudelijke gronden
18. Eisers voeren verder aan dat de gemeenteraad bij zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omliggende agrarische bedrijven. Zij vrezen dat hun bedrijfsvoering zal worden verstoord door geluidsoverlast van de hondenkennel. In dat kader hebben eisers een aanvullend akoestisch onderzoek ingebracht waarmee zij betwisten dat een blaftijd van 5% gedurende de dagperiode bij een dierenpension als representatief kan worden aangemerkt.
19. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Het akoestisch onderzoek dat eisers hebben ingebracht is opgesteld voor de oprichting van een ander dierenpension op een andere locatie. Dit rapport is daarom onvoldoende reden voor de rechtbank om af te wijken van het oordeel in de tussenuitspraak en de vaste rechtspraak van de ABRvS over de blaftijd bij een dierenpension.De beroepsgrond slaagt niet.
20. Eisers voeren verder aan dat de verklaring van geen bedenkingen is verleend in strijd met het Afwijkingenbeleid 2014 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016), provincie Utrecht. Voor zover het Afwijkingenbeleid en de Provinciale Ruimtelijke Verordening niet van toepassing zijn, vinden eisers dat de gemeenteraad daar bij zijn beoordeling wel aan had moeten toetsen. Bovendien zijn de aan de omgevingsvergunning gestelde voorschriften volgens eisers niet handhaafbaar. Het voorgaande had voor de gemeenteraad aanleiding moeten zijn om de verklaring van geen bedenkingen te weigeren.
21. De rechtbank geeft eisers daarin geen gelijk. De normen uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening richten zich tot het college als bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en niet tot de gemeenteraad als verlener van de verklaring van geen
bedenkingen. Het Afwijkingenbeleid is een beleidsregel die het college heeft opgesteld voor de aanwending van diezelfde bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Zowel de Provinciale Ruimtelijke Verordening als het Afwijkingenbeleid zijn dus opgesteld in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden van het college. De gemeenteraad is daaraan niet rechtstreeks gebonden. Het is dan ook niet onzorgvuldig dat de gemeenteraad daar bij het verlenen van de verklaring van geen bedenkingen niet zelfstandig aan heeft getoetst. Ook hoefde de gemeenteraad de handhaafbaarheid van de voorschriften niet bij de beoordeling van de verklaring van geen bedenkingen te betrekken, want ook de handhaving is een bevoegdheid van het college. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie over de verklaring van geen bedenkingen
22. Uit het voorgaande volgt dat de gemeenteraad de verklaring van geen bedenkingen in het licht van alle betrokken belangen heeft kunnen verlenen in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De beroepsgronden van eisers gericht tegen de wijze waarop de verklaring van geen bedenkingen tot stand is gekomen en de inhoudelijke gronden hiertegen, slagen niet. Het college heeft deze verklaring van geen bedenkingen mogen gebruiken om het in de tussenuitspraak gesignaleerde gebrek te herstellen.
Is voor het project een Milieueffectrapportage vereist?
23. In de tussenuitspraak is de rechtbank niet ingegaan op de vraag of voor dit project een milieueffectrapportage (mer) vereist is. Eisers hebben er terecht op gewezen dat zij dit als zelfstandige beroepsgrond hebben aangevoerd, en niet alleen om te onderbouwen dat een verklaring van geen bedenkingen vereist was. Volgens eisers is een mer vereist omdat hier sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, zodat voor het project geen mer is vereist.
24. De rechtbank overweegt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.Gelet op de aard en omvang van het project kan de wijziging van de bouw van het hondenkennel niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar gaat het project gepaard met enige uitbreiding van de bebouwing, maar die acht de rechtbank niet zodanig dat daarvan belangrijke milieugevolgen te verwachten zijn, gezien de situatie rondom het perceel. Gelet op hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat op het project de regels over de mer niet van toepassing zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Uit de tussenuitspraak volgt dat de beroepen van de maatschap [eiseres 4] en van [eiser 1] , [eiser 2] , [eiseres 1] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 8] en [eiser 10] in de einduitspraak niet-ontvankelijk verklaard zouden worden. Uit deze einduitspraak volgt echter, gelet op de recente ontwikkelingen in de rechtspraak, dat alle eisers die in deze zaak beroep hebben ingesteld ontvankelijk zijn.
26. Verder volgt uit de tussenuitspraak dat het besluit van het college gebrekkig is omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning door het college moest worden voorgelegd aan de gemeenteraad voor het verlenen van een verklaring van geen bedenkingen. Het beroep van eisers is daarom gegrond. Het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning wordt daarom vernietigd.
27. In deze einduitspraak stelt de rechtbank vast dat er een rechtmatige verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad is verleend en dat daarmee het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. De resterende beroepsgrond van eisers dat voor het verlenen van de omgevingsvergunning een MER vereist is, slaagt niet. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in stand laat. Dat betekent dat [A] de hondenkennel als nevenfunctie bij de veehouderij mag bouwen en in gebruik mag nemen.
28. Omdat het beroep van eisers gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college in de vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht en in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Eisers hebben bij aanvang van de procedure in drie verschillende samenstellingen beroep ingesteld bij de rechtbank en zij hebben daarom drie keer griffierecht betaald. Het college moet in alle drie de zaaknummers het griffierecht van eisers vergoeden. Eisers hebben zich in de deze zaken laten bijstaan door een professioneel rechtsbijstandverlener. De gemachtigde heeft vanaf de eerste zitting in deze zaak alle eisers vertegenwoordigd. De rechtbank ziet de beroepen van de verschillende partijen daarom als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
29. De proceskosten van eisers worden door de rechtbank met toepassing van het Bpb begroot op € 1.869,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze na het verlenen van de verklaring van geen bedenkingen en 1 punt voor het verschijnen op de tweede zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- in de afzonderlijke zaaknummers aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.869,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.