ECLI:NL:RBMNE:2021:2358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/3952
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling van zorgtoeslag en terugvordering op basis van gewijzigd inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag voor het jaar 2019. Eiser had in 2018 een voorschot voor zorgtoeslag ontvangen, maar na een wijziging in zijn persoonlijke situatie en een hoger vastgesteld inkomen, heeft de Belastingdienst het recht op zorgtoeslag herzien. Eiser heeft tegen deze herziening beroep ingesteld, omdat hij meende dat hij tijdig en correct zijn inkomen had doorgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst terecht het recht op zorgtoeslag heeft herzien en dat eiser € 964,- moet terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de eerdere voorschotbeschikkingen, omdat hij zelf verantwoordelijk is voor het controleren van de juistheid van de gegevens. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser,
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

In het besluit van 10 juli 2020 (primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op zorgtoeslag voor het jaar 2019 definitief vastgesteld.
In het besluit van 21 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021 door middel van een Skypebeeldverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is verder mr. [A] verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser bij beschikking van 27 december 2018 een voorschot voor zorgtoeslag toegekend voor 2019 van € 1.189,- op basis van een geschat toetsingsinkomen van € 2.267,-.
2. Eiser is per 1 april 2019 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Naar aanleiding hiervan heeft hij van verweerder op 24 april 2019 een gewijzigde voorschotbeschikking ontvangen. Het bedrag van het voorschot voor de zorgtoeslag voor 2019 bedraagt € 2.033,-, op basis van een geschat jaarinkomen van eiser van € 2.267,- voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 en een gezamenlijk geschat jaarinkomen van eiser en zijn toeslagpartner van € 6.265,- voor de periode van 1 april 2019 tot en met 31 december 2019.
3. Eiser heeft op 21 september 2019 nogmaals een gewijzigde voorschotbeschikking ontvangen. Het bedrag van het voorschot blijft € 2.033,- op basis van een geschat jaarinkomen van eiser van € 2.267,- voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 en een gezamenlijk geschat jaarinkomen van eiser en zijn toeslagpartner van € 7.157,- voor de periode van 1 april 2019 tot en met 31 december 2019.
4. Vervolgens is bij verweerder bekend geworden dat het inkomen van eiser en zijn toeslagpartner van 2019 hoger was, namelijk € 14.880,- voor het inkomen van eiser en € 15.566,- voor het inkomen van de toeslagpartner van eiser. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder het recht op zorgtoeslag voor 2019 opnieuw berekend en definitief vastgesteld. Het recht op zorgtoeslag over 2019 is door het hogere inkomen van eiser en zijn toeslagpartner omlaag gegaan en bedraagt € 1.069,- zodat eiser € 964,- moet terugbetalen.
5. Eiser voert aan dat hij, nadat hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan, tijdig en correct in april 2019 zijn inkomen heeft doorgegeven in het systeem van verweerder. Hij heeft daarvoor telefonisch contact opgenomen met verweerder om informatie op te vragen en is vervolgens door een medewerker telefonisch geholpen met het invullen en aanpassen van zijn inkomen. Deze aanpassing is door een gebrek aan het systeem niet verwerkt. Dit komt voor rekening en risico van verweerder. Eiser mocht erop vertrouwen dat hij zijn inkomen juist had doorgegeven, omdat hij is geholpen door een medewerker die daar verstand van heeft. Hij mocht erop vertrouwen dat het voorschot van de zorgtoeslag over 2019 vermeld in de voorschotbeschikkingen van 24 april 2019 en 21 september 2019 juist was en dat hij niet geconfronteerd zou worden met een aanpassing van dit voorschot naar een lager bedrag.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de definitieve berekening over 2019 terecht op € 1.069,- is vastgesteld en dat terecht € 964,- is teruggevorderd. Volgens verweerder kon eiser aan het telefoongesprek met een medewerker van de belastingtelefoon niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij de wijziging van zijn inkomen had doorgegeven en dat hij daarmee recht had op het bedrag dat in de voorschotbeschikking was vastgesteld.
7. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat eiser er niet gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat hij recht had op het voorschot van de zorgtoeslag over 2019 zoals bepaald bij voorschotbeschikkingen van 24 april 2019 en 21 september 2019 en dat hij niet geconfronteerd zou kunnen worden met een definitieve berekening van de toeslag die lager zou zijn.
8. De rechtbank overweegt daartoe dat bij een beroep op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet worden gemaakt dat sprake is van een concrete, ondubbelzinnige toezegging, uitlating of gedraging waaruit in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht worden afgeleid of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een dergelijke concrete, ondubbelzinnige toezegging, uitlating of gedraging aan de kant van verweerder, waaruit eiser kon afleiden dat hij daadwerkelijk aanspraak kon maken op de zorgtoeslag over 2019 overeenkomstig het toegekende voorschot en dat hij daarom niet geconfronteerd zou kunnen worden met een definitieve berekening van de toeslag die lager zou zijn.
9. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, in samenhang gelezen met het derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) voortvloeit dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 48 en 49) kan worden afgeleid dat bedoeld is dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na de verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Dat is in dit geval niet anders. Uit de genoemde wetsgeschiedenis kan verder worden afgeleid dat tot het moment dat de tegemoetkoming is toegekend, het voorschot kan worden herzien. [2]
10. De rechtbank is eens te meer van oordeel dat eiser aan de voorshotbeschikkingen van 24 april 2019 en 21 september 2019 geen gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen omdat hij er op pagina 2 van de voorschotbeschikkingen onder het kopje “Kijk of alles klopt” op is gewezen dat hij de gegevens waarmee het voorschot is berekend goed moet controleren en dat als er iets niet klopt hij een wijziging moet door geven. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om te controleren of de gegevens waarop de voorschotbeschikking is gebaseerd juist zijn door in te loggen op de website van verweerder en de gegevens die daar staan opgenomen te controleren. De stelling van eiser dat hij in april 2019 zijn gegevens tijdig en correct in het systeem van verweerder heeft ingevoerd is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. Bovendien laat dit onverlet dat het zijn verantwoordelijkheid is om te controleren dat zijn wijzigingen ook daadwerkelijk op correcte wijze in het systeem van verweerder zijn verwerkt.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser evenmin gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan het door hem gestelde telefoongesprek met een medewerker van de belastingtelefoon. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat tijdens dit telefoongesprek aan hem een toezegging is gedaan. Daar komt bij dat eventueel gedane toezeggingen door medewerkers die in zijn algemeenheid slechts algemene informatie behoren te verstrekken, zoals medewerker van de belastingtelefoon, ook niet aan het bevoegde orgaan kunnen worden toegerekend. [3] De beroepsgrond slaagt niet.
12. De rechtbank is verder – voor zover eiser bedoelt hier een beroep op te doen - van oordeel dat verweerder zich in het verweerschrift en ter zitting in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om af te zien van terugvordering of om het bedrag van de terugvordering te matigen. [4] De terugvordering is ontstaan door een verschil tussen het geschatte toetsingsinkomen bij de voorschotverlening en het vastgestelde toetsingsinkomen. [5] Uit het Verzamelbesluit Toeslagen volgt dat een dergelijke omstandigheid geen reden is voor matiging of nihil stelling. Het is verder niet gesteld en ook niet aan de rechtbank gebleken dat bij eiser sprake is van andere omstandigheden op basis waarvan verweerder had moeten afzien van terugvordering of het bedrag van de terugvordering had moeten matigen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ABRvS, 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1120.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 2 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ6682.
3.ABRvS, 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694
4.Zie het Verzamelbesluit Toeslagen (Stcrt. 2020, 22720) en de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.
5.Paragraaf 2.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen.