ECLI:NL:RBMNE:2021:2317

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/3160
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens gebrek aan machtiging

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door [A], beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Het beroep is ingediend op 26 augustus 2020, tegen een uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2020. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen. Dit gebrek aan een toereikende machtiging heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank heeft [A] meerdere keren in de gelegenheid gesteld om een geldige machtiging in te dienen, maar de overgelegde volmachten waren niet toereikend. De eerste volmacht bevatte geen naam van de persoon namens wie [A] gemachtigd was, en de tweede volmacht was gericht aan [B] in plaats van [eiseres]. De rechtbank heeft in overeenstemming met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet aan de wettelijke vereisten is voldaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen geldige machtiging is overgelegd en dat [A] geen reden heeft gegeven voor het ontbreken van een machtiging van [eiseres]. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder inhoudelijke behandeling. Er is geen recht op vergoeding van proceskosten, en de uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is op 10 mei 2021 uitgesproken en zal openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2021 in de zaak tussen

[A] , veronderstellenderwijs handelend namens

[eiseres] ,te [woonplaats] , eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend op 26 augustus 2020 tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 12 augustus 2020.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het beroepschrift voldoet niet aan de wettelijke eisen, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Het beroep is door [A] ( [A] ) veronderstellenderwijs ingesteld namens [eiseres] ( [eiseres] ). Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
3. De rechtbank heeft [A] bij brief van 16 september 2020 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een machtiging in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [eiseres] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 29 september 2020 heeft [A] hierop gereageerd en een volmacht naar de rechtbank gestuurd. De volmacht bevat geen naam namens wie [A] gemachtigd is om beroep in te stellen en in beroep op te treden. De rechtbank heeft [A] bij brief van 11 februari 2021 een nieuw termijn van vier weken gegeven voor het indienen van de machtiging. In reactie hierop heeft [A] bij brief van 10 maart 2021 een volmacht aan de rechtbank gestuurd. Met deze volmacht is hij gemachtigd om beroep in te stellen en in beroep op te treden namens [B] . Vervolgens heeft de rechtbank bij aangetekende brief van 24 maart 2021 nogmaals verzocht om binnen vier weken een machtiging in te dienen. In deze brief staat dat als [A] niet (op tijd) aan dit verzoek voldoet, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. [A] heeft niet op deze brief gereageerd.
4. De overgelegde volmacht is dus geen machtiging van [eiseres] . Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. [A] heeft geen reden gegeven waarom hij die niet heeft opgestuurd. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 heeft beslist, is dit voortaan een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren [1] .
5. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 Awb). Het beroep zal niet inhoudelijk worden behandeld.
6. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.