ECLI:NL:RBMNE:2021:2264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
9005036 AE VERZ 21-9
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een medewerker bij een zorginstelling. De werkgever, een besloten vennootschap, verzocht om ontbinding op basis van disfunctioneren, een verstoorde arbeidsverhouding en cumulatiegrond. De werknemer, die sinds 2018 in dienst was, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die later werd omgezet naar onbepaalde tijd. De werkgever stelde dat de werknemer niet voldeed aan de functie-eisen en dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de werkgever onvoldoende gelegenheid heeft geboden voor verbetering van het functioneren van de werknemer. Er was geen formeel verbetertraject opgesteld en de werkgever had niet aangetoond dat de werknemer in voldoende mate was ondersteund in haar ontwikkeling. Daarnaast was de onderbouwing van de verstoorde arbeidsverhouding niet overtuigend. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9005036 AE VERZ 21-9 MS/1270
Beschikking van 15 april 2021
inzake
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.M. O’Keefe (Stichting Achmea Rechtsbijstand),
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.A. Spigt.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 2 februari 2021 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 18 maart 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens [verzoekster] de heer [A] , (middellijk) bestuurder van [verzoekster] en de leidinggevende van [verweerster] , en mr. O’Keefe zijn verschenen. [verweerster] is verschenen met mr. Spigt en haar broer. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij [verzoekster] gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 15 april 2021 uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is een zorginstelling die gespecialiseerd is in hulpverlening aan [.] . [naam onderneming] is bestuurder van [verzoekster] . [A] en [B] zijn bestuurders van [naam onderneming] .
2.2.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1977, is per 15 juli 2018 in dienst getreden van [verzoekster] in de functie van Medewerker Planning & Control op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
2.3.
[A] heeft op 17 en 24 september 2019 functioneringsgesprekken met [verweerster] gehouden. Daarbij is ook de mogelijkheid van een vaste aanstelling per 1 januari 2020 besproken. In het verslag dat [A] van de gesprekken heeft opgemaakt, staat onder meer het volgende:

4. Afspraken
[verweerster (voornaam)] heeft een tijdelijk contract wat afloopt op 31 december 2019. [A (voornaam)] geeft aan dat er bij een mogelijke vaste aanstelling per 1 januari 2020 sprake moet zijn van een volledige en voldoende functievervulling. Hij ziet dat [verweerster (voornaam)] zich positief ontwikkelt, maar is ook van mening dat er verbeterpunten zijn die [verweerster (voornaam)] verder moet uitwerken. Het gaat dan vooral om:
  • meer accuraat werken (dit is van groot belang in deze functie);
  • de eigen werkzaamheden efficiënter indelen, waardoor ook de nog niet uitgevoerde taken kunnen worden opgepakt;
  • haar positie als medewerker Planning en Control duidelijker positioneren binnen [naam onderneming] ;
  • (nog) meer proactief werken;
  • het totale administratieve proces binnen [naam onderneming] meer overzien en daar een regierol in aannemen.
Concreet betekent dit:
[A (voornaam)] neemt initiatief om binnen [naam onderneming] de kwaliteit van de aan [verweerster (voornaam)] aan te leveren gegevens te verbeteren zodat [verweerster (voornaam)] alleen maar daar steekproefsgewijs controle op hoeft te doen;
Uiterlijk de tweede helft van de maand november 2020 bespreken [A (voornaam)] en [verweerster (voornaam)] opnieuw de stand van zaken van haar functioneren. Beiden bespreken dan of zij omzetting van de tijdelijke arbeidsovereenkomst bij [naam onderneming] in een vaste aanstelling wenselijk vinden.
[A (voornaam)] zal als leidinggevende de begeleiding van [verweerster (voornaam)] op zich nemen en regelmatig met [verweerster (voornaam)] de voortgang van de verbeterpunten bespreken.”
2.4.
De arbeidsovereenkomst van [verweerster] is op 27 november 2019 per 1 januari 2020 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.5.
[verweerster] bleek in december 2019 in verwachting te zijn en ontwikkelde kort daarna klachten die verband hielden met haar zwangerschap.
2.6.
[B] heeft op 19 mei 2020 een gesprek met [verweerster] gehad, dat zij bij brief van dezelfde datum aan [verweerster] heeft bevestigd. [B] schrijft in deze brief onder meer het volgende:
“Wij zijn niet helemaal tevreden over jouw functioneren als medewerkster Planning en Control. Naar onze mening is sprake van structureel niet volledig voldoen aan het vastgestelde functienivo. Wij zien dat je je best doet, maar ook dat je moeite hebt om alle taken naar behoren uit te voeren.
In gesprekken met je leidinggevende en specifiek in het functioneringsgesprek d.d. 17 en 24 september 2019 is deze situatie aan de orde geweest.
Inmiddels ben je zwanger en ga je per 8 juli 2020 met zwangerschapsverlof. Aan collega’s heb je gemeld dat het je zwaar valt mede omdat je geacht wordt nu thuis te werken. Ook wij zien dat je ‘op je tenen loopt’ in je werk.
We bespraken met jou dat het ons beter lijkt, zowel voor jou als voor ons, dat we je vrijstellen van werk tot aan het begin van je komende zwangerschapsverlof. Ook gaven wij aan grote twijfel te hebben of er na terugkomst van je zwangerschapsverlof sprake kan zijn van een normaal functioneren. Wij zullen ons de komende weken beraden hoe wij, gezien je functioneren, jouw toekomst binnen [verzoekster] zien. (…)”
2.7.
[verweerster] heeft sinds 19 mei 2020 geen werkzaamheden meer voor [verzoekster] verricht. [verzoekster] heeft [verweerster] bij brief van 15 juni 2020 voorgesteld het dienstverband met ingang van 6 weken na de beëindiging van het zwangerschapsverlof te ontbinden, maar [verweerster] is hier niet mee akkoord gegaan en heeft [verzoekster] gevraagd haar tijdens haar zwangerschapsverlof met rust te laten.
2.8.
[verzoekster] heeft [verweerster] vervolgens op 1 oktober 2020 opnieuw een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft dit voorstel niet aanvaard. Zij heeft aangegeven dat zij haar werkzaamheden na afloop van haar zwangerschapsverlof per 2 november 2020 weer wil hervatten. [verzoekster] is hier niet mee akkoord gegaan en heeft [verweerster] vrijgesteld van werk. [verzoekster] heeft hierna nogmaals geprobeerd met [verweerster] een beëindigingsovereenkomst te sluiten, maar heeft hierover geen overeenstemming met [verweerster] kunnen bereiken.
2.9.
[verweerster] heeft zich op 4 januari 2021 ziekgemeld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub d (disfunctioneren), g (verstoorde arbeidsverhouding) en i (cumulatiegrond) van het Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, onder toekenning aan [verweerster] van een transitievergoeding van € 3.852,48 bruto.
3.2.
[verzoekster] stelt ter onderbouwing van haar verzoek om de arbeidsovereenkomst op de d-grond te ontbinden dat [verweerster] niet alle werkzaamheden uitvoert die tot haar functie behoren en dat zij de werkzaamheden die zij wél uitvoert, vaak niet goed uitvoert. De slordigheden in haar werk vormen een onevenredig groot knelpunt binnen de dagelijkse bedrijfsvoering van [verzoekster] . [A] heeft het functioneren van [verweerster] getracht te verbeteren door wekelijks (en vanaf de coronatijd twee keer per week telefonisch) werkoverleg met haar te voeren. [verweerster] heeft een periode moeten tijdschrijven waarbij het haar duidelijk werd gemaakt op welke wijze zij efficiënter kon werken en een aantal van haar taken zijn overgeheveld naar het Officemanagement. Dit heeft echter niet geleid tot een verbetering van haar functioneren. [verweerster] maakte geen gebruik van de adviezen van [A] en andere collega’s, zij weigerde te erkennen dat zij haar werkzaamheden niet goed uitvoerde en legde de schuld vaak bij haar collega’s neer. [verzoekster] stelt dat zij [verweerster] meerdere malen heeft aangeboden haar kennis en vaardigheden door middel van een cursus of opleiding te vergroten, maar [verweerster] heeft deze voorstellen afgewezen. [verzoekster] stelt zich op grond van het voorgaande op het standpunt dat [verweerster] ongeschikt is voor haar functie en dat zij daar vanwege haar houding ook niet door middel van scholing en begeleiding geschikt voor te maken is.
3.3.
[verzoekster] stelt ter onderbouwing van haar verzoek om de arbeidsovereenkomst op de g-grond te ontbinden, dat de arbeidsverhouding tussen [verweerster] , [B] en haar andere collega’s verstoord is, omdat [verweerster] alle personen die haar willen helpen bij de uitvoering van haar werkzaamheden tegen de haren instrijkt. Zij staat niet open voor adviezen en weigert te erkennen dat zij fouten maakt. Zij schuift in veel gevallen ook de schuld in de schoenen van collega’s, terwijl diezelfde collega’s een deel van haar taken noodgedwongen hebben moeten overnemen en haar fouten moeten herstellen, waardoor hun eigen werk vertraging oploopt. Volgens [verzoekster] heeft [verweerster] hiermee een situatie in het leven geroepen waarin van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.4.
[verzoekster] beroept zich ter onderbouwing van haar verzoek om de arbeidsovereenkomst op de i-grond te ontbinden op de omstandigheden die zij in kader van haar beroep op de d-grond en de g-grond heeft aangevoerd. Zij wijst er verder op dat zij een kleine en financieel kwetsbare organisatie is waarin [verweerster] een spilfunctie bekleedt. Als zij haar werkzaamheden niet goed uitvoert, worden de facturen niet betaald en komt [verzoekster] in financiële problemen. Gedurende de afwezigheid van [verweerster] is de facturatie op orde gesteld. [verzoekster] vreest dat, als [verweerster] haar werkzaamheden hervat, dezelfde problemen weer de kop op zullen steken met alle financiële gevolgen van dien.
3.5.
[verweerster] voert verweer. Zij stelt zich primair op het standpunt dat geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, verzoekt zij om toekenning van een transitievergoeding van € 4.048,73 bruto en een billijke vergoeding van € 5.000,-- bruto.

4.De beoordeling

toetsingskader
4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding dan wel de cumulatiegrond in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 669 lid 3, aanhef en onder d, g en i BW. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
opzegverboden
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW moet worden onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. [verweerster] heeft een beroep gedaan op de opzegverboden tijdens ziekte en zwangerschap van artikel 7:670 lid 1 en 2 BW. [verzoekster] betwist dat deze opzegverboden aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de vraag of deze opzegverboden zich tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzetten echter in het midden worden gelaten, omdat de verzochte ontbinding ook op inhoudelijke gronden niet kan worden toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
d-grond.
4.3.
De rechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid. Daarvoor is onder meer vereist dat de werkgever de werknemer in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en dat de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer.
4.4.
De kantonrechter zal in het midden laten of het functioneren van [verweerster] inderdaad zó te wensen overlaat dat geconcludeerd moeten worden dat zij ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid, omdat niet is komen vast te staan dat [verzoekster] [verweerster] in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld haar functioneren te verbeteren. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
De wet bepaalt niet op welke wijze de werkgever de werknemer in de gelegenheid moet hebben gesteld zijn functioneren te verbeteren. Gelet op de ingrijpende gevolgen die een ontbinding op grond van disfunctioneren voor een werknemer kan hebben, moet worden aangenomen, mede gelet op de eisen van goed werkgeverschap, dat de werkgever aan de werknemer serieus en reëel gelegenheid tot verbetering moet hebben geboden.
4.6.
Vast staat dat [verzoekster] voor [verweerster] geen verbetertraject heeft opgesteld, maar dat haar leidinggevende [A] er in plaats daarvan voor heeft gekozen om het functioneren van [verweerster] wekelijks (en sinds de coronatijd twee keer per week telefonisch) met haar te bespreken. Van deze gesprekken bestaat echter geen verslaglegging. Ook is niet gebleken dat [A] concrete doelstellingen met [verweerster] heeft afgesproken die tussentijds werden geëvalueerd, dat [verweerster] een realistische termijn is geboden om haar functioneren te verbeteren en dat haar de consequenties zijn voorgehouden voor het geval het verbetertraject geen succes zou hebben. Dit had in de gegeven omstandigheden echter wel van [verzoekster] mogen worden verwacht. [verzoekster] heeft toegelicht dat zij er noodgedwongen voor heeft gekozen geen formeel verbetertraject met [verweerster] te doorlopen omdat [verweerster] niet open stond voor kritiek. Dat een verbetertraject door de opstelling van [verweerster] geen enkele zin zou hebben gehad, is echter onvoldoende komen vast te staan. [verzoekster] stelt daarnaast dat [verweerster] er al twee jaar niet in is geslaagd de debiteurenadministratie op orde te krijgen en dat zij het zich niet langer kan veroorloven deze situatie te laten voortduren, maar deze omstandigheid kan ook niet afdoen aan de verplichting van [verzoekster] om [verweerster] serieus en reëel gelegenheid tot verbetering van haar functioneren te bieden alvorens op de d-grond ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken.
4.7.
Nu [verzoekster] [verweerster] in onvoldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld haar functioneren te verbeteren, is niet voldaan aan de voorwaarden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de d-grond.
g-grond
4.8.
Ontbinding op de g-grond is mogelijk als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerster] stelt terecht dat [verzoekster] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Als het, zoals [verzoekster] stelt, inderdaad zo is dat [verweerster] bij de uitvoering van haar werk veel fouten maakt, zij deze weigert te erkennen en in sommige gevallen anderen daarvan de schuld geeft, dan is het voorstelbaar dat dit bij collega’s de nodige irritatie oproept maar hoeft dit niet noodzakelijkerwijs tot een verstoorde arbeidsverhouding te leiden. [verzoekster] heeft verklaringen overgelegd van collega’s waaruit de verstoorde arbeidsverhouding zou moeten blijken, maar naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit deze verklaringen niet dat haar collega’s niet meer met [verweerster] door één deur kunnen. Er is daarom ook geen aanleiding voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond.
i-grond
4.9.
Ontbinding op de i-grond is mogelijk indien sprake is van een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden, bedoeld in de onderdelen c tot en met h, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Aangezien het beroep van [verzoekster] op de g-grond als onvoldoende onderbouwd is verworpen en [verzoekster] naast de d-grond geen andere ontbindingsgrond aan deze cumulatiegrond ten grondslag legt, is alleen hierom al niet voldaan aan de voorwaarden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de i-grond.
conclusie
4.10.
Gezien het voorgaande is geen sprake van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
4.11.
[verzoekster] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 747,-- voor salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 747,--;
5.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2021.