In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een multifunctioneel object voor maatschappelijke dienstverlening. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van het object vastgesteld op € 604.000,- per 1 januari 2018, waarop eiser, de eigenaar van het object, bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde op basis van de Taxatiewijzer Deel 17 Overheidsgebouwen heeft bepaald en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser stelde dat de waarde verlaagd moest worden naar € 481.000,- en dat de restwaarden voor ruwbouw, afbouw en installaties aan het eind van de levensduur op maximaal 5% gesteld moesten worden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende onderbouwing had gegeven voor deze stelling en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde correct was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.