ECLI:NL:RBMNE:2021:2242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4194
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens strijd met bestemmingsplan en overgangsrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die was opgelegd aan eisers, die een taxi- en koeriersbedrijf runnen op een perceel in De Bilt. De last was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, omdat de bedrijfsactiviteiten volgens verweerder in strijd waren met het bestemmingsplan. Eisers stelden dat zij een geslaagd beroep konden doen op het overgangsrecht, omdat hun bedrijfsactiviteiten al voor de peildatum van 4 juli 2013 bestonden en sindsdien ononderbroken zijn voortgezet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun bedrijfsactiviteiten sinds de peildatum niet in omvang zijn toegenomen. Dit werd onderbouwd met jaarstukken en andere documenten die aantoonden dat de activiteiten niet waren vergroot. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het beroep van eisers op het overgangsrecht had afgewezen en dat er geen sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit van 28 april 2020. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, alsook de kosten van een deskundige die door eisers was ingeschakeld. De uitspraak benadrukt het belang van overgangsrecht in het omgevingsrecht en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering van betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4], te [vestigingsplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. S. Gadellaa),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: S.T. de Graaf ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 heeft verweerder aan [eiser 1] een last onder dwangsom opgelegd voor het terugbrengen van zijn taxi- en koeriersbedrijf op het perceel [adres 1] in [vestigingsplaats] tot een omvang die zich verdraagt met de woonbestemming. Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van [eiser 1] ongegrond verklaard en de last opgelegd aan alle eisers. Eisers hebben vervolgens op 18 november 2020 beroep ingesteld. Derde-partij heeft een reactie gegeven op het beroepschrift, verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Namens eisers is verschenen [eiser 1] bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [B] . Derde-partij is verschenen, vergezeld door [C] .
Verweerder heeft het verzoek gedaan om het door derde-partij ingediende bezwaarschrift tegen een afwijzing van een invorderingsbeschikking van de last onder dwangsom waar het in deze zaak over gaat op basis van artikel 5:39, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht mee te nemen in deze beroepsprocedure. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat tijdens de zitting duidelijk is geworden dat het door derde-partij bij verweerder ingediende schrijven niet als bezwaarschrift kan worden beschouwd.

Overwegingen

Situatieschets
1. Eiser [eiser 1] runt op het perceel [adres 1] in [vestigingsplaats] (hierna: het perceel) een taxi- en koeriersbedrijf. Derde-partij is zijn buurvrouw, woonachtig op [adres 2] . Zij zegt last te ondervinden van de bedrijfsactiviteiten. Derde-partij heeft daarom bij verweerder een verzoek om handhaving gedaan, omdat volgens haar sprake is van activiteiten die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Maartensdijk 2012’ (hierna: het bestemmingsplan).
2. Verweerder heeft vervolgens ter plaatse controles uitgevoerd, waaruit zou blijken dat de bedrijfsactiviteiten inderdaad in strijd zijn met het bestemmingsplan. Verweerder heeft aan eiser [eiser 1] daarom met het primaire besluit van 28 april 2020 een last onder dwangsom opgelegd om -kort gezegd- de bedrijfsactiviteiten terug te brengen tot een niveau dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per keer dat geconstateerd wordt dat dit niet is gebeurd, met een maximum van € 20.000,-. Met het bestreden besluit van 14 oktober 2020 is deze last opgelegd aan alle eisers.
Juridisch kader
3. Het perceel heeft de bestemming Wonen. Artikel 23.5.1 van de planregels van het bestemmingsplan bepaalt over de uitoefening van huis-aan-huis verbonden beroepen onder andere dat deze activiteiten geen afbreuk mogen doen aan de woonfunctie en daaraan ondergeschikt dienen te zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijf en de bedrijfsactiviteiten van eisers een grotere uitstraling hebben dan aldus is omschreven in artikel 23.5.1 van de planregels en dat er daarom sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
4. Eisers doen onder andere een beroep op het overgangsrecht van het bestemmingsplan, waaruit zou blijken dat de bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. In artikel 39.2 van de planregels is het overgangsrecht voor gebruik te vinden, dat luidt:
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Is er sprake van een overtreding?
5. De peildatum voor de beoordeling van het overgangsrecht is 4 juli 2013. Partijen zijn het er over eens dat het taxi- en koeriersbedrijf al voor deze datum bestond en dat de bedrijfsactiviteiten sindsdien onafgebroken zijn voortgezet. Partijen zijn het er echter niet over eens of de bedrijfsactiviteiten wel of niet zijn toegenomen sinds de peildatum.
6. Volgens verweerder hebben eisers tot en met 2019 voldoende inzicht gegeven in de omvang van de bedrijfsactiviteiten. Van een toename van bedrijfsactiviteiten in die periode is niet gebleken. Voor de periode daarna, dus vanaf 1 januari 2020, stelt verweerder zich op het standpunt dat onvoldoende inzicht bestaat in de omvang van de activiteiten waardoor volgens verweerder eisers geen beroep kunnen doen op het overgangsrecht. Volgens verweerder kan namelijk niet worden beoordeeld of na 1 januari 2020 de bedrijfsactiviteiten in omvang zijn vergroot.
7. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van verweerder is genomen op 28 april 2020. Voor de vraag of sprake is van een overtreding moet naar de situatie op die datum gekeken worden. Eisers moeten dus aantonen dat de bedrijfsactiviteiten tussen 4 juli 2013 en 28 april 2020 niet in omvang zijn toegenomen om voor alle thans aan de orde zijnde activiteiten een geslaagd beroep op het overgangsrecht te kunnen doen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat eisers voldoende aannemelijk gemaakt dat vanaf de peildatum, 4 juli 2013, tot en met 2019 de bedrijfsactiviteiten niet in omvang zijn toegenomen. Dat blijkt onder meer uit de door eisers overgelegde jaarstukken en de overzichten van de aantallen bedrijfswagens. Voor de eerste vier maanden van 2020, hebben eisers andere documenten overlegd, zoals delen van de boekhouding over de eerste maanden van 2020. De rechtbank is van oordeel dat uit deze stukken voldoende blijkt dat de bedrijfsactiviteiten in deze periode evenmin zijn toegenomen. Dat eisers geen jaarstukken over 2020 hebben kunnen overleggen, is niet iets wat hen valt aan te rekenen, omdat deze documenten pas na afloop van een boekjaar worden opgemaakt. Bovendien blijkt ook uit correspondentie van derde-partij met verweerder dat zij sinds 2006 en dus ook in 2020 in dezelfde mate overlast ervaart. Ook daaruit kan worden afgeleid dat de bedrijfsactiviteiten niet in omvang zijn toegenomen. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de bedrijfsactiviteiten sinds de peildatum niet zijn toegenomen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte het beroep van eisers op het overgangsrecht van artikel 39.2 van de planregels van het bestemmingsplan afgewezen. Op basis van het overgangsrecht is er geen sprake van een overtreding.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat op de datum van het primaire besluit geen sprake was van een overtreding ziet zij aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen.
Gelet op deze uitspraak behoeft de door eisers opgeroepen vraag of verweerder bij de beslissing op bezwaar het aantal aangeschrevenen van de last mocht uitbreiden geen bespreking.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
12. Eisers hebben aangevoerd dat zij aanspraak doen op vergoeding van een hoger bedrag aan proceskosten dan het forfaitaire bedrag. Dit omdat verweerder het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom met het bestreden besluit heeft gehandhaafd, terwijl volgens eisers op dat moment al duidelijk was dat het bestreden besluit geen stand zou houden in een beroepsprocedure. Gelet op de door eisers aangedragen jurisprudentie [1] bestaat slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding om een hoger bedrag dan het forfaitaire toe te kennen voor advocatenkosten. Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van is dat verweerder willens en wetens ten onrechte heeft vastgesteld dat eisers in overtreding zouden zijn van het bestemmingsplan is van een dergelijke situatie geen sprake. De gegrondverklaring van het beroep in deze beroepsprocedure doet daar niet aan af.
13. Eisers hebben in hun beroepschrift vergoeding van kosten van een deskundige gevorderd. Daartoe hebben zij overgelegd de factuur van KIK accountants en belastingadviseurs van 25 november 2020. De factuur ziet op “opstellen activiteitenratio’s 2013-2019” en bedraagt € 907,50. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers deze kosten in redelijkheid gemaakt om het beroep op het overgangsrecht te onderbouwen. De rechtbank zal verweerder dan ook veroordelen om deze kosten aan eisers te voldoen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 28 april 2020;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
- veroordeelt verweerder in de kosten van de door eisers ingeschakelde deskundige tot een bedrag van € 907,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Sloots, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.