ECLI:NL:RBMNE:2021:2233

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
C/16/508397 / HA ZA 20-554
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanvullende vergoeding voor vertaalwerk en rechtsgeldige opzegging van duurovereenkomst

In deze zaak vordert [eiseres], een vertaler en redacteur, een aanvullende vergoeding van Uitgeverij Unieboek voor haar vertaalwerk van twee boeken. [Eiseres] heeft in 2003/2004 de boeken vertaald en bewerkt, waarvoor zij een eenmalige vergoeding heeft ontvangen. Sinds de uitgave van de boeken in 2004 zijn deze zeer succesvol gebleken, wat heeft geleid tot een aanzienlijke verkoop. [Eiseres] stelt dat er een ernstige wanverhouding bestaat tussen de vergoeding die zij heeft ontvangen en de opbrengsten van de uitgeverij. Ze vordert een royaltyvergoeding en heeft de uitgeeflicentie voor de boeken opgezegd per 1 januari 2021. Uitgeverij Unieboek betwist de rechtsgeldigheid van deze opzegging en stelt dat de overeenkomst een eeuwigdurende licentie betreft.

De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. De bestsellerbepaling van artikel 25d Auteurswet is niet van toepassing, omdat de overeenkomst dateert van vóór de inwerkingtreding van deze bepaling. Ook het beroep op artikel 6:258 lid 1 BW slaagt niet, omdat de omstandigheden die [eiseres] aanvoert niet als onvoorzien kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de overeenkomst geen leemte vertoont die aanvulling behoeft en dat de opzegging van de overeenkomst niet rechtsgeldig is. [Eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten van Uitgeverij Unieboek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/508397 / HA ZA 20-554
Vonnis van 19 mei 2021
in de zaak van
[eiseres],
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.S. van der Jagt te Diemen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERIJ UNIEBOEK | HET SPECTRUM B.V.,
gevestigd te Houten,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. de Zwaan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Uitgeverij Unieboek genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9,
  • de akte wijziging van eis met producties 11 tot en met 16,
  • de producties 10 en 11 van Uitgeverij Unieboek,
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Jagt,
  • de spreekaantekeningen van mr. De Zwaan,
  • het proces-verbaal met de aantekeningen van de griffier van de zitting van 7 april 2021.
1.2.
Partijen hebben om een vonnis gevraagd en daarop is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] is (tekst)schrijver, vertaler en redacteur. Zij heeft in 2003/2004 in opdracht van Uitgeverij Unieboek het Amerikaanse boek “ [titel A (in het Engels)] ” van [.] vertaald en bewerkt tot het Nederlandse boek “ [titel A (in het Nederlands)] ” (hierna: titel A). Ook heeft zij het bijbehorende boek “ [titel B (in het Engels)] ” vertaald en bewerkt tot “ [titel B (in het Nederlands)] ” (hierna: titel B). Voor deze werkzaamheden heeft zij een eenmalige vergoeding ontvangen. Volgens [eiseres] ging het in totaal om € 8.000,00, volgens Uitgeverij Unieboek om € 8.600,00.
2.2.
Deze titels worden sinds 2004 door Uitgeverij Unieboek uitgegeven. Van titel A is inmiddels de 26e druk in omloop en van titel B de 15e druk. Uitgeverij Unieboek heeft aan [eiseres] geen verkoopgegevens willen verstrekken. Volgens [eiseres] waren er in 2012 al 200.000 exemplaren van titel A verkocht, hetgeen neerkomt op een netto omzet van € 3.206.000,00.
2.3.
[eiseres] vindt dat er sprake is van een ernstige wanverhouding tussen de vergoeding die zij heeft ontvangen en de hoge opbrengsten die Uitgeverij Unieboek mede dankzij haar werkzaamheden heeft behaald. Zij is van mening dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op een aanvullende vergoeding gebaseerd op de verkoopcijfers van beide titels (royalty’s). Zij heeft daar ook om verzocht, maar dat heeft niet geleid tot een regeling tussen partijen.
2.4.
[eiseres] heeft in een brief van 3 april 2020 de uitgeeflicentie voor beide titels opgezegd per 1 januari 2021. Volgens Uitgeverij Unieboek is deze opzegging niet rechtsgeldig, omdat [eiseres] de uitgaverechten aan haar heeft overgedragen dan wel een eeuwigdurende licentie aan haar heeft verstrekt.
2.5.
[eiseres] vordert in deze procedure - kort gezegd - dat de rechtbank:
primair
i. de overeenkomst tussen partijen met terugwerkende kracht aanvult in die zin dat Uitgeverij Unieboek verplicht is aan [eiseres] een royalty te betalen over de netto verkoopprijs per verkocht boek van 2,5% bij titel A en van 2,0% bij titel B,
ii. Uitgeverij Unieboek veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een voorschot van € 80.150,00 op de aanvullende vergoeding in verband met de exploitaitie van titel A, vermeerderd met wettelijke rente,
iii. Uitgeverij Unieboek veroordeelt opgave te doen van de verkoopcijfers van titel A en titel B, op straffe van een dwangsom,
subsidiair
iv. voor recht verklaart dat [eiseres] de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd per 1 januari 2021,
primair en subsidiair
v. Uitgeverij Unieboek veroordeelt in de proceskosten ex artikel 1019h Rv.
2.6.
[eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat zij aan de primair onder i gevorderde aanvulling van de overeenkomst zowel artikel 6:248 lid 1 BW (gelezen in samenhang met artikel 25d Aw, zoals uit de dagvaarding blijkt) als artikel 6:258 lid 1 BW ten grondslag legt. Verder houden de verschillende onderdelen van het primair gevorderde direct verband met elkaar. Dit betekent dat als het onder i gevorderde geheel wordt afgewezen, het onder ii gevorderde wat haar betreft hetzelfde lot deelt. Als het onder i gevorderde gedeeltelijk wordt toegewezen, in die zin dat het royaltypercentage lager wordt vastgesteld dan zij vordert, wil zij geen beoordeling meer van het subsidiair onder iv gevorderde. Zij zal zich dan niet meer op de eerdere opzegging beroepen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen en zal dit hierna toelichten.
Artikel 25d Aw is niet van toepassing
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de zogenoemde bestsellerbepaling van artikel 25d Aw, dat aan de maker de mogelijkheid geeft een aanvullende billijke vergoeding te vorderen, indien de overeengekomen vergoeding gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk, in dit geval niet van toepassing is. Het auteurscontractenrecht is per 1 juli 2015 in werking getreden en is slechts van toepassing op overeenkomsten van na die datum (zie arrest Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2019:11117, 7.49). Artikel 25d Aw is daarom niet van toepassing op de overeenkomst van partijen die in 2003 is gesloten (ook niet indirect).
Het beroep op artikel 6:258 lid 1 BW slaagt niet
3.3.
Uit artikel 6:258 lid 1 BW volgt dat de rechter de gevolgen van een overeenkomst al dan niet met terugwerkende kracht kan wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden, die van zodanige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Of dit artikel (ook) van toepassing is als een partij uitsluitend een overeenkomst wil laten aanvullen en niet (ook) een overeengekomen bepaling buiten toepassing wil laten stellen (beperken), kan in het midden blijven. Als [eiseres] namelijk met de door haar gewenste wijziging van de overeenkomst een beroep op dit artikel toekomt, dan slaagt dat niet, omdat de aangevoerde omstandigheden geen onvoorziene omstandigheden opleveren in de zin van dat artikel. Dit zal worden uitgelegd.
3.4.
[eiseres] heeft aangevoerd dat zij bij het sluiten van de overeenkomst met Uitgeverij Unieboek niet kon voorzien dat titel A en titel B zo’n verkoopsucces zouden worden. Ook heeft zij aangevoerd dat dit haar eerste grote vertaalopdracht was en dat zij toen nog niet wist dat het gebruikelijk is om een royaltyvergoeding overeen te komen (in plaats van of naast een ander soort vergoeding). Mede onder verwijzing naar deze omstandigheden stelt zij zich op het standpunt dat het verkoopsucces van de boeken niet in de overeenkomst is verdisconteerd. Uitgeverij Unieboek heeft hier onder meer tegenover gesteld (1) dat het succes wel voorzienbaar was vanwege het grote succes van de boeken in Amerika, alleen niet gegarandeerd, (2) dat de overeengekomen vergoeding voor de werkzaamheden meer dan marktconform was uitgaande van het toenmalige toepasselijke tarief van 4 eurocent per woord en (3) dat het in de markt niet gebruikelijk was en is om aan vertalers van non-fictie boeken een royaltyaanspraak te verlenen en dat dit door haar ook niet wordt gedaan.
3.5.
Bij de beoordeling of er sprake is van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 lid 1 BW is beslissend of partijen de mogelijkheid van het intreden daarvan wel of niet (uitdrukkelijk of stilzwijgend) in de overeenkomst hebben verdisconteerd. Als ten tijde van het sluiten van de overeenkomst de mogelijkheid van een bepaalde omstandigheid al te voorzien was, dan is dat een aanwijzing dat partijen die omstandigheid tot het “contactsrisico’ rekenden en die omstandigheid daarom niet als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 lid 1 BW heeft te gelden.
3.6.
Hoewel partijen bij het sluiten van de overeenkomst nog niet wisten of de vertalingen van de Amerikaanse boeken ook in Nederland een groot succes zouden worden, was de mogelijkheid van dat succes wel voorzienbaar. Een boek kan aanslaan bij het grote publiek en daardoor zeer succesvol worden en dat komt ook regelmatig voor. Hiervoor was in dit geval ook een specifieke aanwijzing, omdat de boeken op het moment dat [eiseres] met de vertaling aan de slag ging in Amerika al een succes waren. Verder is in dit verband relevant dat [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat zij na het lezen van de Amerikaanse boeken zeker dacht dat die ook in Nederland zouden kunnen slagen en dat zij dat ook aan Uitgeverij Unieboek heeft gemeld. Ondanks al deze aanwijzingen voor een succes in Nederland, is [eiseres] een eenmalige vergoeding met Uitgeverij Unieboek overeengekomen. Uitgeverij Unieboek heeft daarnaast aan de hand van diverse stukken aannemelijk gemaakt dat zij nooit royaltybepalingen met vertalers van non-fictieboeken overeenkomt, maar meestal alleen een vergoeding aan de hand van een vast woordtarief, ook als het gaat om vertalingen van (kook)boeken van zeer succesvolle auteurs. Ook heeft Uitgeverij Unieboek gemotiveerd onderbouwd dat de destijds aan [eiseres] betaalde vergoeding hiermee (tenminste) in lijn is. Uit dit alles volgt dat het mogelijke verkoopsucces van titel A en titel B in de overeenkomst tussen partijen is verdisconteerd en dus niet een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 lid 1 BW oplevert.
Het beroep op artikel 6:248 lid 1 BW slaagt ook niet
3.7.
Uit artikel 6:248 lid 1 BW volgt dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke naar de aard van de overeenkomst uit de wet, gewoonte of eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Een partij kan een beroep doen op dit artikel om een overeenkomst te laten aanvullen. Het beroep van [eiseres] daarop slaagt echter niet, omdat er in dit geval geen sprake is van een leemte in de overeenkomst, die moet worden aangevuld. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.8.
[eiseres] heeft ook hier aangevoerd dat zij bij het sluiten van de overeenkomst met Uitgeverij Unieboek niet kon voorzien dat titel A en titel B zo’n verkoopsucces zouden worden en dat zij toen nog niet wist dat het gebruikelijk is om een royaltyvergoeding overeen te komen. Zij stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst op dit punt een leemte bevat en dat er daardoor een wanverhouding is ontstaan tussen de vergoeding die zij heeft ontvangen en de opbrengsten die Uitgeverij Unieboek mede dankzij haar vertaling en bewerking heeft behaald. De eisen van de redelijkheid en billijkheid brengen daarom mee dat de overeenkomst met terugwerkende kracht moet worden aangevuld met een royaltyvergoeding, aldus [eiseres] . Uitgeverij Unieboek heeft dit bestreden. Volgens haar is er geen sprake van een zeer nadelige/onredelijke overeenkomst, die op deze grond en wijze zou moeten worden aangevuld. De overeengekomen vergoeding was meer dan marktconform, het was niet gebruikelijk om aan vertalers van non-fictie boeken een royaltyaanspraak te verlenen en het succes van beide titels kan ook niet aan [eiseres] worden toegeschreven.
3.9.
De rechtsgevolgen van een overeenkomst volgen in de eerste plaats uit wat partijen zijn overeengekomen. Om te bepalen wat zij precies zijn overeengekomen, moet een overeenkomst worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak dient een overeenkomst niet alleen aan de hand van de bewoordingen daarvan te worden uitgelegd, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Deze maatstaf is ook bepalend bij de beoordeling of er sprake is van een leemte in de overeenkomst, die op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid aanvulling behoeft.
3.10.
Zoals in 3.6. is overwogen, zijn partijen in 2003 een eenmalige vergoeding overeengekomen voor de werkzaamheden van [eiseres] . Dit terwijl bij het sluiten van de overeenkomst het mogelijke commerciële succes van beide titels voorzienbaar was en er in de ‘boekenbranche’ verschillende mogelijkheden waren (en zijn) om af te rekenen tussen partijen, rekening houdend met dit mogelijke succes, waaronder een royaltyvergoeding. Uit dit alles en uit het feit dat Uitgeverij Unieboek aannemelijk heeft gemaakt dat zij nooit royaltybepalingen met vertalers van non-fictieboeken overeenkomt, maar een eenmalige vergoeding (zie ook 3.6.), kan worden afgeleid dat er sprake was van wilsovereenstemming tussen partijen ten aanzien van de door Uitgeverij Unieboek aan [eiseres] te betalen vergoeding en dat de overeenkomst op dit onderdeel dus geen leemte bevat.
3.11.
De conclusie is dat de onder i gevorderde aanvulling van de overeenkomst niet toewijsbaar is op een van de aangevoerde gronden. Dit betekent dat vordering i en de daarmee samenhangende vorderingen ii en iii zullen worden afgewezen. Dan komt de rechtbank toe aan beoordeling van het subsidiair gevorderde. Ook vordering iv is niet toewijsbaar om de volgende redenen.
Geen rechtsgeldige opzegging van de overeenkomst
3.12.
Nu [eiseres] zich op het standpunt stelt dat zij de (uitgave)rechten op de vertalingen van titel A en titel B niet aan Uitgeverij Unieboek heeft overgedragen en Uitgeverij Unieboek geen schriftelijke overeenkomst kan laten zien waaruit die overdracht blijkt, moet ervan uit worden gegaan dat [eiseres] de rechthebbende is. Zij heeft aan Uitgeverij Unieboek toestemming gegeven om beide titels uit te geven en daarmee een licentie verstrekt. Die licentie is niet beperkt in tijd, zodat er tussen partijen sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.13.
Uit vaste rechtspraak volgt dat, als de wet en de overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd opzegbaar is, tenzij (1) uit de bedoeling van partijen anders blijkt of (2) de in artikel 6:248 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat, er een bepaalde opzegtermijn in acht wordt genomen of er een (schade)vergoeding wordt aangeboden.
3.14.
Uitgeverij Unieboek stelt zich op het standpunt dat opzegging van de overeenkomst niet strookt met de bedoeling van partijen, omdat zij zijn uitgegaan van een eeuwigdurende licentie. In de branche is het volgens haar ook gangbaar dat verstrekte licenties niet beperkt zijn in looptijd of oplage en slechts in beperkte specifiek omschreven gevallen mogen worden beëindigd. Met deze stellingen doet Uitgeverij Unieboek, zo begrijpt de rechtbank, een beroep op de hiervoor bedoelde eerste uitzondering. Dit verweer slaagt. Daarvoor geldt dat [eiseres] niet heeft weersproken dat het gebruikelijk is dat uitgeeflicenties (door vertalers) aan uitgeverijen niet in tijd of oplage worden beperkt en in de regel ook niet opzegbaar zijn. Dat gebruik is ook te begrijpen in het licht van de aard van een vertaalovereenkomst: het verrichten van een eenmalige prestatie (vertaling) waarvoor een vergoeding wordt betaald, waarna de opdrachtgever voor onbepaalde tijd het recht krijgt de vruchten van die ene prestatie te exploiteren. Een redelijke uitleg brengt in zo’n geval mee dat de versterkte licentie onbepaald in tijd is en niet opzegbaar is (behoudens onvoorziene omstandigheden, die er niet zijn, zoals hiervoor al is overwogen). De subsidiaire vordering van [eiseres] wordt daarom ook afgewezen.
3.15.
Als overigens zou worden aangenomen dat de eerste uitzondering niet opgaat, geldt dat de in artikel 6:248 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat opzegging in dit geval slechts mogelijk is als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat (de tweede uitzondering). Dat een zwaarwegende grond voor opzegging aanwezig moet zijn, volgt uit de hiervoor onder 3.14. omschreven aard van de tussen partijen gesloten vertaalovereenkomst. In zo’n geval brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid namelijk mee dat het exploitatierecht, waarvoor dus al is betaald en dat onbepaald in tijd is, niet zomaar kan worden beëindigd. Het enkele feit dat Uitgeverij Unieboek haar investering (kosten voor de vertaling) al ruimschoots heeft terugverdiend, is niet als een zwaarwegende grond te beschouwen. Ook het feit dat er inmiddels een scheefgroei is tussen de door [eiseres] ontvangen vergoeding en de inkomsten van Uitgeverij Unieboek, levert zo’n grond niet op. Daarvoor geldt dat deze mogelijke scheefgroei al in de tussen partijen gemaakte afspraken is verdisconteerd en niet als een onvoorziene omstandigheid is aan te merken, zoals hiervoor al is overwogen. Dat het in retroperspectief voor [eiseres] beter was geweest destijds een royaltyvergoeding af te spreken, als Uitgeverij Unieboek daarmee akkoord was gegaan, is evident, maar vormt gegeven de al beschreven aard van de overeenkomst evenmin een rechtvaardiging voor een beëindiging van de verstrekte licentie.
Proceskosten
3.16.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Uitgeverij Unieboek heeft om een kostenveroordeling conform het liquidatietarief gevraagd. De kosten aan de zijde van Uitgeverij Unieboek worden aldus begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.270,00
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen.
3.17.
De nakosten, waarvan Uitgeverij Unieboek betaling vordert, en de wettelijke rente daarover zullen ook worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Uitgeverij Unieboek tot vandaag begroot op € 4.270,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Uitgeverij Unieboek volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198