ECLI:NL:RBMNE:2021:2207
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van vervoersvoorziening en geschil over werkvervoersvoorziening voor zelfstandige met Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een rolstoelafhankelijke Wajong-gerechtigde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een Wajong-uitkering en had een aangepaste auto in bruikleen voor haar studie. Na het beëindigen van haar studie en het starten van een eigen onderneming, verzocht zij om aanpassing van haar vervoersvoorziening. Het UWV besloot echter de bruikleenauto in te nemen en de vergoeding van privékilometers stop te zetten, omdat eiseres geen recht meer had op de vervoersvoorziening voor studie. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat zij recht had op een werkvervoersvoorziening voor haar onderneming.
De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een werkvervoersvoorziening, omdat de auto als algemeen gebruikelijk werd beschouwd voor haar werkzaamheden als zelfstandige. De rechtbank concludeerde dat de noodzaak voor de auto voortkwam uit de bedrijfsvoering en niet uit haar beperking. Daarnaast werd vastgesteld dat de auto niet werd gebruikt om haar werkplek te bereiken, aangezien zij vanuit huis werkte. Eiseres had ook geen recht op een leefvervoersvoorziening, omdat deze slechts voor een beperkte termijn kan worden voortgezet na beëindiging van een andere voorziening.
De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door het UWV over de omzetting van de onderwijsvervoersvoorziening naar een werkvervoersvoorziening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat het UWV niet verplicht was om de proceskosten of het griffierecht te vergoeden.