ECLI:NL:RBMNE:2021:2207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/3719
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van vervoersvoorziening en geschil over werkvervoersvoorziening voor zelfstandige met Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een rolstoelafhankelijke Wajong-gerechtigde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een Wajong-uitkering en had een aangepaste auto in bruikleen voor haar studie. Na het beëindigen van haar studie en het starten van een eigen onderneming, verzocht zij om aanpassing van haar vervoersvoorziening. Het UWV besloot echter de bruikleenauto in te nemen en de vergoeding van privékilometers stop te zetten, omdat eiseres geen recht meer had op de vervoersvoorziening voor studie. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat zij recht had op een werkvervoersvoorziening voor haar onderneming.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een werkvervoersvoorziening, omdat de auto als algemeen gebruikelijk werd beschouwd voor haar werkzaamheden als zelfstandige. De rechtbank concludeerde dat de noodzaak voor de auto voortkwam uit de bedrijfsvoering en niet uit haar beperking. Daarnaast werd vastgesteld dat de auto niet werd gebruikt om haar werkplek te bereiken, aangezien zij vanuit huis werkte. Eiseres had ook geen recht op een leefvervoersvoorziening, omdat deze slechts voor een beperkte termijn kan worden voortgezet na beëindiging van een andere voorziening.

De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door het UWV over de omzetting van de onderwijsvervoersvoorziening naar een werkvervoersvoorziening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat het UWV niet verplicht was om de proceskosten of het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

Eiseres ontvangt vanaf haar 18e jaar een Wajong-uitkering. Zij is rolstoelafhankelijk. In januari 2018 is aan eiseres een aangepaste Mercedes Sprinter in bruikleen verstrekt in verband met haar studie in Den Bosch. Eiseres mag deze auto voor maximaal 25.600 kilometers per jaar voor haar studie gebruiken. Daarnaast mag zij de auto privé gebruiken voor maximaal 2000 kilometers per jaar.
In april 2019 heeft eiseres haar propedeuse behaald, waarna zij zich op 31 mei 2019 heeft uitgeschreven voor haar studie. In december 2018 is eiseres gestart met haar eigen onderneming, een webwinkel.
Naar aanleiding van een aanvraag van eiseres om een voorziening voor het aanpassen van de auto, heeft er een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. In het rapport van 12 juli 2019 concludeert de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] dat eiseres niet meer studeert, waardoor zij geen recht meer heeft op de vervoersvoorziening voor studie. Omdat er enige onduidelijkheid is geweest in de communicatie over het eindigen van de voorziening, heeft [arbeidsdeskundige 1] geadviseerd om voor de overgang de vervoersvoorziening voort te zetten voor alleen het leefvervoer van 2.000 km per jaar voor maximaal een jaar (tot 1 mei 2020). Eiseres kan tot die tijd gebruik blijven maken van de auto. Dit heeft verweerder vastgelegd in het besluit van 2 augustus 2019.
Vervolgens heeft verweerder in het primaire besluit van 24 april 2020 eiseres laten weten dat Welzorg Autolease verzocht zal worden om met ingang van 1 mei 2020 de bruikleenauto in te nemen, omdat er geen recht meer is op gebruik van deze voorziening. Ook de vergoeding van de privékilometers wordt per deze datum stopgezet.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt. Dit bezwaar is in het besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de zitting van 31 maart 2021 behandeld. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en een kennis, [kennis]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over het innemen van de bruikleenauto en het stopzetten van de vergoeding van privékilometers met ingang van 1 mei 2020. Verweerder heeft tijdens de zitting bevestigd dat de bruikleenauto in afwachting van deze uitspraak nog niet zal worden ingenomen.
2. Partijen verschillen er niet van mening over dat eiseres geen recht meer heeft op de vervoersvoorziening zoals die aan haar was toegekend, omdat zij geen onderwijs meer volgt (onderwijsvervoersvoorziening). Eiseres vindt echter dat verweerder de vervoersvoorziening niet mag beëindigen, omdat zij recht heeft op een vervoersvoorziening voor haar werk als zelfstandige (werkvervoersvoorziening). Verweerder heeft volgens haar toegezegd dat de onderwijsvervoersvoorziening na afloop van haar studie zou worden omgezet naar een werkvervoersvoorziening. Zij heeft de auto nodig voor haar onderneming, om bestellingen van klanten te kunnen bezorgen. Verweerder heeft haar ook toestemming gegeven om een eigen onderneming te starten. Eiseres ging er dan ook van uit dat verweerder in de omzetting had toegestemd. Verder stelt eiseres dat zij recht heeft op een leefvervoersvoorziening, omdat zij de auto ook nodig heeft voor het verbeteren van haar leefomstandigheden. Zonder de auto wordt eiseres in haar privéleven aangetast, omdat zij anders haar onderneming niet kan exploiteren. Dit zal betekenen dat zij permanent aan huis zal zijn gebonden.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het innemen van de bruikleenauto en het stopzetten van de vergoeding van privékilometers met ingang van 1 mei 2020 terecht is geweest. De gewenste omzetting van eiseres van de onderwijsvervoersvoorziening naar een werkvervoersvoorziening is niet mogelijk, omdat de auto in de werkzaamheden van eiseres als algemeen gebruikelijk moet worden gezien. Daarnaast kan de gevraagde voorziening niet worden aangemerkt als een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit, omdat de gevraagde werkvervoersvoorziening er niet toe strekt dat eiseres haar werkplek kan bereiken.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. In deze zaak komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een werkvervoersvoorziening dan wel voor een leefvervoersvoorziening. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Vertrouwensbeginsel
5. De belangrijkste grond voor eiseres is haar beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is echter van oordeel dat dit beroep niet slaagt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats nodig dat eiseres aannemelijk maakt dat een medewerker van verweerder een toezegging heeft gedaan waarop eiseres mocht vertrouwen. Van een toezegging is sprake bij uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij eiseres redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van verweerder over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Dat blijkt uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep over het vertrouwensbeginsel. [1] Daarvan is in dit geval geen sprake.
6. Eiseres stelt dat de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 2] in een gesprek tegen haar heeft gezegd dat zij recht heeft op een vervoersvoorziening na haar studie. Dit was volgens eiseres nog voordat zij haar onderneming bij de Kamer van Koophandel had ingeschreven. [arbeidsdeskundige 2] zou tegen haar hebben gezegd dat als eiseres de auto voor school nodig heeft, dat ook zo is voor de onderneming. Dit heeft [arbeidsdeskundige 2] volgens eiseres in haar bijzijn ook nog besproken en bevestigd in een telefonisch gesprek met de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1].
7. Verweerder zegt dat beide arbeidsdeskundigen ontkennen dat dergelijke uitlatingen zijn gedaan en wijst erop dat een dergelijke toezegging ook niet is terug te vinden in de aanwezige stukken. Omdat de gestelde toezegging wordt betwist, de toezegging niet op schrift staat en eiseres geen onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd, is niet aannemelijk geworden dat namens verweerder is toegezegd dat de onderwijsvervoersvoorziening na afloop van de studie zal worden omgezet naar een werkvervoersvoorziening. De gevolgen van het niet kunnen bewijzen van deze toezegging komt voor rekening en risico van eiseres.
8. Verder wijst eiseres op e-mails van 23 november 2018 en van 4, 6 en 12 december 2018. Hieruit blijkt volgens haar ook dat verweerder erin had toegestemd dat de auto in een werkvervoersvoorziening werd omgezet. De rechtbank leest in deze
e-mails echter geen toezegging, waaruit eiseres kon en mocht afleiden dat de onderwijsvervoersvoorziening wordt omgezet naar een werkvervoersvoorziening. Uit deze
e-mails blijkt dat eiseres vragen aan verweerder heeft gesteld over de voortzetting van de voorzieningen na afloop van de studie, maar nergens blijkt uit dat verweerder eiseres toestemming voor de gewenste omzetting heeft gegeven. In de e-mail van 31 december 2018 heeft de betreffende medewerker van verweerder aangegeven dat eiseres daarvoor een wijzigingsformulier moet invullen en dat de behandelaar de voorziening dan mogelijk kan omzetten naar een werkvoorziening. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als een toezegging, omdat het wijzigingsformulier na indiening immers nog moet worden beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkvervoersvoorziening
9. Eiseres vindt dat zij wel recht heeft op een werkvervoersvoorziening. Zij werkt vanuit huis, maar zij heeft de auto nodig om pakketjes te bezorgen en om leveranciers, groothandels, mede-ondernemers, markten en braderieën te bezoeken.
10. De rechtbank overweegt dat in het Reïntegratiebesluit regels zijn gesteld waaraan verweerder een aanvraag om een werkvervoersvoorziening op grond van artikel 2:23 van de Wajong moet toetsen. Een vervoersvoorziening kan worden verleend zodat iemand zijn werkplek kan bereiken. Uit deze regels volgt verder dat een voorziening alleen kan worden verleend als die niet algemeen gebruikelijk is.
11. Gelet op de systematiek van het Reïntegratiebesluit en de in het bestreden besluit genoemde weigeringsgronden, moet eerst de vraag worden beantwoord of de auto bij de werkzaamheden die eiseres als zelfstandige verricht algemeen gebruikelijk is. De rechtbank vindt van wel. Uit de Nota van Toelichting bij artikel 2 van het Reïntegratiebesluit volgt dat een vergoeding door verweerder alleen aan de orde kan zijn als een voorziening vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie. Als een bepaald vervoermiddel in het algemeen door mensen in verband met werk (in een bepaalde bedrijfstak) wordt aangeschaft of gebruikt, worden de kosten daarvan niet vergoed, ook al hangt de aanschaf of het gebruik samen met een ziekte of gebrek. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiseres het gebruik van een auto inherent is aan de functie van eiseres als zelfstandig ondernemer, namelijk het bezorgen van pakketten en het bezoeken van leveranciers, klanten, etc. Niet ziekte of gebrek is de directe oorzaak voor de noodzaak van een auto, maar de bedrijfsvoering zelf. De positie van eiseres verschilt in dat opzicht dan ook niet met die van een persoon zonder beperkingen. Eiseres heeft tijdens de zitting gesteld dat de auto op haar situatie is aangepast, zodat de auto niet als algemeen gebruikelijk kan worden gezien. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling. De auto die eiseres nu heeft is weliswaar voor haar bedoeld en zij heeft ook beperkingen, maar een auto op zichzelf is niet enkel bestemd voor iemand met een ziekte of gebrek. Ook anderen die een webwinkel hebben zullen een auto nodig hebben voor de bedrijfsvoering, en dat is wat de rechtbank heeft moeten toetsen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Verder is de rechtbank het ook eens met verweerder dat een vervoersvoorziening op grond van het Reïntegratiebesluit slechts kan worden verstrekt voor woon-werkverkeer. Omdat eiseres haar werkplek thuis heeft, wordt de auto door haar dus niet gebruikt om haar werkplek te bereiken. Dit betekent dat eiseres niet voor deze voorziening in aanmerking komt. De beroepsgrond slaagt niet.
Leefvervoersvoorziening
13. Eiseres stelt verder dat zij nog steeds recht heeft op een leefvervoersvoorziening. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. In het Reïntegratiebesluit is bepaald dat als een vervoersvoorziening wordt beëindigd, een al toegekende leefvervoersvoorziening wordt voortgezet voor de termijn die was voorzien in de toekenningsbeschikking van verweerder, met een maximum van twaalf maanden. [2] Verweerder heeft dit ook gedaan met het besluit van 2 augustus 2019, waarbij de vergoeding van de privékilometers tot en met 30 april 2020 is voortgezet. Omdat in artikel 6 van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat voortzetting gedurende maximaal een jaar kan plaatsvinden, ziet de rechtbank geen reden voor een verdere verlenging, zoals eiseres dat wenst. De beroepsgrond slaagt niet.
Overname van de voorziening
14. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder de auto ten onrechte niet ter overname aan haar heeft aangeboden zoals bedoeld in artikel 8 van het Reïntegratiebesluit. Deze stelling kan ook niet slagen. Dit artikel geeft verweerder de mogelijkheid om een belanghebbende van wie de toekenning van een voorziening wordt beëindigd, in de gelegenheid te stellen om de voorziening over te nemen, al dan niet tegen een vergoeding. Dit is een bevoegdheid van verweerder en dus geen verplichting. Daarnaast blijkt uit wat er tijdens de zitting is besproken dat verweerder wel een dergelijke aanbod tot overname van de auto heeft gedaan. Eiseres heeft zelf gesteld dat zij van Welzorg Autolease in oktober 2020 een brief heeft gekregen over de overname van de auto tegen een vergoeding van € 25.000,-. Zij kan dit bedrag echter niet betalen. Eiseres vindt een bedrag van € 5.000,- nog wel te realiseren. Volgens eiseres heeft de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] destijds in een gesprek met haar gezegd dat zij de auto misschien voor dit bedrag kon overkopen. Eiseres heeft echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een toezegging of uitlating van verweerder waaruit zij kon en mocht afleiden dat zij de auto voor een bedrag van € 5.000,- mocht overnemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

Het beroep is ongegrond. Omdat eiseres dus geen gelijk krijgt, hoeft verweerder de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald, niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
2.Op grond van artikel 13, derde lid, van het Reïntegratiebesluit zijn op de verlening en beëindiging van voorzieningen als bedoeld in het eerste en tweede lid de artikelen 5, 6 en 8 van overeenkomstige toepassing.