ECLI:NL:RBMNE:2021:2185

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
UTR 21/1216
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking preventieve last onder dwangsom voor pluimveebedrijf

In deze zaak hebben verzoekers, omwonenden van een pluimveebedrijf, bezwaar gemaakt tegen de intrekking van een preventieve last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater was opgelegd aan de derde-partij, eigenaar van het pluimveebedrijf. De voorzieningenrechter heeft op 16 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De derde-partij had in 2019 zonder de vereiste omgevingsvergunning verbouwingen aan zijn stallen uitgevoerd. Na de vaststelling van vogelgriep in november 2020, heeft het college een preventieve last opgelegd die het houden van kippen op bepaalde verdiepingen verbood totdat de omgevingsvergunning was verleend. Verzoekers waren van mening dat de intrekking van deze last negatieve gevolgen had voor hun leefomgeving en vroegen de voorzieningenrechter om deze intrekking te schorsen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor verzoekers, omdat de preventieve last al was uitgewerkt door de handelingen van de derde-partij. De rechter concludeerde dat het herroepen van de intrekking van de last niet zou leiden tot de gewenste uitkomst voor verzoekers, aangezien de overtreding al had plaatsgevonden. Bovendien had de intrekking van de last geen financiële gevolgen voor de derde-partij, waardoor verzoekers geen procesbelang hadden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat verzoekers hun belangen op een andere manier, bijvoorbeeld door een nieuw handhavingsverzoek, konden behartigen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1216

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2021 in de zaak tussen

[verzoekers], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] V.O.F., te [woonplaats], gemachtigde: mr. A.A.M. van Hoorn.

Inleiding

Derde-partij heeft een pluimveebedrijf op het adres [adres] in [woonplaats]. In 2019 heeft verweerder (hierna: het college) vastgesteld dat verdieping 3 en 4 van de stallen van het pluimveebedrijf zijn verbouwd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Het college heeft daartegen niet handhavend opgetreden omdat er concreet zicht op legalisatie zou bestaan. Derde-partij heeft namelijk bij het college een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden.
Op 22 november 2020 is er bij het pluimveebedrijf vogelgriep vastgesteld waarna alle dieren zijn geruimd. Vervolgens heeft het college op 15 januari 2021 aan derde-partij een preventieve last onder dwangsom opgelegd. Deze last houdt in dat derde-partij geen kippen mag houden op verdieping 3 en 4 van de stallen zolang de aangevraagde omgevingsvergunning voor het wijzigen van de stallen niet is verleend. Tegen de oplegging van deze preventieve last heeft derde-partij bezwaar gemaakt en hij heeft bij de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. In haar uitspraak van 3 februari 2021 [1] heeft de voorzieningenrechter de preventieve last tot de beslissing op bezwaar geschorst. Daarna heeft derde-partij verdieping 3 en 4 van de stallen gedeeltelijk weer in gebruik genomen voor het houden van kippen.
Met het besluit van 22 februari 2021 heeft het college de preventieve last ingetrokken.
Verzoekers in deze zaak zijn allen omwonenden. Zij zijn het niet eens met de intrekking van de preventieve last onder dwangsom door het college. Volgens verzoekers heeft het in gebruik nemen van de stallen een ongunstig effect op hun leefomgeving. Verzoekers hebben daarom bij het college bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de preventieve last onder dwangsom en zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij de voorzieningenrechter vragen verzoekers om het besluit van 22 februari 2021 tot intrekking van de preventieve last te schorsen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. [2] Dit betekent onder andere dat de voorzieningenrechter eerst beoordeelt of er sprake is van een spoedeisend belang. Als dat zo is, behandelt de voorzieningenrechter het verzoek (ook) inhoudelijk.
2. De voorzieningenrechter kan in een aantal gevallen uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. [3] In deze zaak vindt de voorzieningenrechter het voorlopig oordeel over de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure zo duidelijk, dat het verzoek om voorlopige voorziening buiten zitting moet worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal dat hieronder verder uitleggen.
Spoedeisend belang
3. Deze zaak is voor verzoekers spoedeisend omdat derde-partij na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 februari 2021 is begonnen met het opnieuw vullen van zijn stallen met kippen. Verzoekers willen met hun verzoek juist voorkomen dat de stallen (verder) worden gevuld omdat zij daardoor in hun woon- en leefgenot worden aangetast. Daarmee is een spoedeisend belang aanwezig bij het verkrijgen van een beslissing van de voorzieningenrechter.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
4. De voorzieningenrechter beoordeelt de voorlopige rechtmatigheid van het besluit tot intrekking van de preventieve last onder dwangsom. Dit betekent dat de voorzieningenrechter
een voorlopig oordeel geeft over de vraag of het primaire besluit naar verwachting in de bezwaarfase al dan niet in stand kan blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure bij het college zijn dat verzoekers geen procesbelang hebben bij de behandeling van hun bezwaar tegen de intrekking van de preventieve last onder dwangsom.
6. Verzoekers voeren in bezwaar aan dat de intrekking van de preventieve last onder dwangsom niet in stand kan blijven omdat er geen sprake kan zijn van concreet zicht op legalisatie. Als dit standpunt van verzoekers in bezwaar zou slagen dan betekent dit dat het college de intrekking van de preventieve last moet herroepen. Dit heeft tot gevolg dat de eerder opgelegde preventieve last onder dwangsom herleeft. Verzoekers kunnen daarmee echter niet bereiken wat zij willen, namelijk voorkomen dat de stallen gevuld worden zodat zij daar geen hinder van ondervinden.
6.1
Het herroepen van de preventieve last onder dwangsom kan er namelijk niet toe leiden dat derde-partij het gebruik van verdieping 3 en 4 van de stallen moet staken. Het preventieve karakter van de last betekent dat die erop was gericht te voorkomen dat derde-partij kippen zou houden op verdieping 3 en 4 van de stallen. Tussen partijen is niet in geschil dat derde-partij verdieping 3 en 4 van zijn stallen weer (gedeeltelijk) heeft gevuld met kippen. De overtreding die de preventieve last beoogde te voorkomen is daarmee al gepleegd. Dit betekent dat de preventieve last is uitgewerkt. Het herroepen van de intrekking van de preventieve last kan dan ook niet leiden tot de verplichting voor derde-partij om het gebruik van de stallen ongedaan te maken, zoals verzoekers dat willen.
6.2
Het herroepen van de intrekking van de preventieve last heeft daarnaast ook geen financiële gevolgen voor derde-partij. Derde-partij is gestart met het vullen van zijn stallen op het moment dat de preventieve last door de uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 februari 2021 was geschorst. Derde-partij heeft daarom door het vullen van zijn stallen geen dwangsom verbeurd. Het herleven van de preventieve last kan daarom ook niet leiden tot de constatering dat derde-partij de eenmalige dwangsom heeft verbeurd. In de eventuele financiële gevolgen voor derde-partij kan daarom ook geen procesbelang voor verzoekers worden gevonden.
7. Ook als een besluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de bezwaarschriftprocedure in stand kan blijven, kan het belang van een van de partijen leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening. In deze zaak is dat niet het geval. Het is zo duidelijk dat verzoekers het doel dat zij nastreven in deze procedure niet kunnen bereiken, dat hun belangen niet alsnog kunnen leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie
8. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers geen belang bij de behandeling van hun bezwaarschrift door het college omdat zij daarmee hun doel niet kunnen bereiken. Dit betekent dat de intrekking van de preventieve last naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de bezwaarschriftprocedure in stand kan blijven. Als verzoekers willen opkomen tegen de nadelige gevolgen die zij ondervinden van het gebruik van de stallen, dan kunnen zij daarvoor bij het college een nieuw verzoek om handhaving indienen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:83, derde lid, van de Awb.