ECLI:NL:RBMNE:2021:2184

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2388
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoogte van het door het UWV vastgestelde dagloon in het kader van de Ziektewet-uitkering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van het dagloon dat is vastgesteld in het kader van de Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres had van 2 september 2019 tot 30 december 2019 een payrollovereenkomst met [bedrijf 1] B.V. en was in die periode ingeleend door [bedrijf 2] B.V. Na een periode van vrijstelling heeft eiseres op 6 januari 2020 haar werkzaamheden hervat op basis van een uitzendovereenkomst met [bedrijf 2]. Eiseres meldde zich ziek op 6 maart 2020 en het Uwv kende haar per 9 maart 2020 een ZW-uitkering toe, gebaseerd op een dagloon van € 62,62 bruto.

Eiseres maakte bezwaar tegen de hoogte van het dagloon, omdat zij van mening was dat het Uwv haar loon uit de periode van de payrollovereenkomst met [bedrijf 1] ook had moeten meenemen in de berekening. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank behandelde de zaak op 5 februari 2021 en gaf eiseres de gelegenheid om aanvullende bewijsstukken over te leggen. Eiseres overhandigde een loonstrook van [bedrijf 2], maar deze bleek onvoldoende om haar standpunt te onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de hoogte van het dagloon correct had vastgesteld, door alleen het loon uit de uitzendovereenkomst met [bedrijf 2] in aanmerking te nemen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv zich terecht had gebaseerd op het sociaal verzekeringsloon (SV-loon) in de referteperiode en dat de payrollovereenkomst met [bedrijf 1] niet relevant was voor de berekening van het dagloon. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: Uwv), verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

Eiseres had van 2 september 2019 tot 30 december 2019 een payrollovereenkomst voor bepaalde tijd onder uitsluiting van het uitzendbeding met [bedrijf 1] B.V. ([bedrijf 1]). In deze periode werd eiseres ingeleend door [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]).
Van 27 december 2019 tot 6 januari 2020 was eiseres vrij.
Eiseres heeft haar werkzaamheden voor [bedrijf 2] vanaf 6 januari 2020 hervat, maar dan op basis van een andere overeenkomst, te weten een uitzendovereenkomst (met uitzendbeding) met [bedrijf 2]. In artikel 2 van de uitzendovereenkomst is opgenomen dat de uitzendovereenkomst ingaat op het tijdstip waarop de uitzendkracht de overeengekomen werkzaamheden daadwerkelijk aanvangt, tenzij in deze uitzendovereenkomst anders is overeengekomen.
Op 6 maart 2020 heeft eiseres zich ziek gemeld. Met het besluit van 18 maart 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres per 9 maart 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) toegekend. De hoogte van de ZW-uitkering heeft het Uwv gebaseerd op het dagloon van eiseres. Dit is door het Uwv vastgesteld op € 62,62 bruto.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Volgens eiseres is de hoogte van het dagloon door het Uwv niet goed vastgesteld.
Het beroep van eiseres is door de rechtbank via Skype behandeld op de zitting van 5 februari 2021. Eisers was bij de behandeling aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting heeft de rechtbank de zaak aangehouden om eiseres de gelegenheid te geven om haar standpunt te onderbouwen met een loonstrook over de periode januari 2020. Aan het Uwv is de gelegenheid gegeven daarop te reageren.
Eiseres heeft op 12 februari 2021 een loonstrook overgelegd van [bedrijf 2] van week 2 van 2020. Het Uwv heeft op 18 februari 2021 een uitdraai overgelegd van de polisadministratie ([polisadministratie]) waaruit het loon van eiseres in januari 2020 blijkt.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen met de brief van 3 maart 2021 gevraagd of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Eiseres en het Uwv hebben hier niet op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek daarom op 23 maart 2021 gesloten.

Overwegingen

Waarom is eiseres het niet eens met het besluit van het Uwv?
1. Eiseres is het niet eens met de hoogte van het vastgestelde dagloon. Volgens eiseres moet haar loon in de periode van 2 september 2019 tot 30 december 2019 bij de berekening van het dagloon worden betrokken. In deze periode werkte zij ook voor [bedrijf 2], alleen werd zij betaald via [bedrijf 1]. Eiseres vindt dat zij feitelijk aaneengesloten voor [bedrijf 2] heeft gewerkt en dat zij in de tussentijd alleen een weekje vrij is geweest en een andere overeenkomst heeft gekregen. Als bij de berekening van het dagloon alleen uitgegaan moet worden van haar werkzaamheden in januari 2020 dan vindt eiseres dat het dagloon te laag is vastgesteld. Volgens eiseres lagen haar inkomsten in januari 2020 hoger.
Heeft het Uwv het dagloon goed vastgesteld?
2. In het Dagloonbesluit en de ZW zijn regels opgenomen over de wijze waarop het dagloon moet worden vastgesteld. Daarbij is in deze zaak van belang dat het dagloon moet worden berekend op basis van het loon dat is verdiend tijdens de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden. [1] Eiseres is ziek geworden op 6 maart 2020. Zij had toen een uitzendovereenkomst met [bedrijf 2]. Bij de berekening van het dagloon moet dan ook worden gekeken naar het loon uit dit dienstverband.
Het loon dat eiseres heeft verdiend tijdens haar werkzaamheden in de periode van 2 september 2019 tot 30 september 2019 hoefde het Uwv niet bij de berekening van het dagloon te betrekken. Deze werkzaamheden heeft eiseres uitgevoerd op basis van een payrollovereenkomst met een andere werkgever, namelijk [bedrijf 1] en dus uit hoofde van een andere overeenkomst. De beroepsgrond slaagt niet.
3. De rechtbank vindt ook dat het Uwv de hoogte van het dagloon op de juiste manier heeft vastgesteld. Om de hoogte van het dagloon vast te stellen moet het Uwv uitgaan van het sociaal verzekeringsloon (het SV-loon) in de referteperiode. De referteperiode is in deze zaak 1 februari 2019 tot en met januari 2020 [2] , maar zoals in rechtsoverweging 2 is uitgelegd, mag alleen gekeken worden naar het loon dat is verdiend in de uitzendovereenkomst met [bedrijf 2], die op 6 januari 2020 is aangevangen.
Uit de berekening van het dagloon volgt dat het Uwv over de periode van 6 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 is uitgegaan van het SV-loon van € 1.252,43 bruto. Na de zitting heeft het Uwv ter onderbouwing een uitdraai van de polisadministratie ([polisadministratie]) overgelegd. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter op dit gebied, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt dat het Uwv zich in beginsel mag baseren op deze informatie uit de polisadministratie. [3] Uit de uitdraai van de polisadministratie die het Uwv heeft overgelegd volgt dat eiseres in januari 2020 een SV-loon had van € 1.159,66 bruto. Voor de berekening van het dagloon heeft het Uwv hier nog 8% vakantiegeld bij opgeteld. Op deze manier is het SV-loon van € 1.252,43 tot stand gekomen dat het Uwv heeft gebruikt bij de berekening van het dagloon van eiseres. Eiseres heeft tijdens de aanhouding ook een loonstrook aan de rechtbank opgestuurd. Dit is wel een loonstrook uit het dienstverband met [bedrijf 2] over januari 2020, maar de loonstrook ziet alleen op de uitbetaling van het salaris van één week van januari 2020. Met deze loonstrook kan eiseres dus niet onderbouwen dat haar dagloon hoger zou moeten zijn dan uit de polisadministratie van het Uwv blijkt. Ook deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.

Conclusie

4. Het Uwv heeft bij de berekening van het dagloon terecht de payrollovereenkomst met [bedrijf 1] buiten beschouwing gelaten. Het Uwv heeft zich bij het vaststellen van het dagloon gebaseerd op het SV-loon van eiseres in de juiste periode. Daarnaast is het Uwv bij het vaststellen van het dagloon ook uit gegaan van de juiste hoogte van het SV-loon van eiseres. De conclusie is daarom dat het Uwv de hoogte van het dagloon van eiseres goed heeft vastgesteld.
5. Het beroep van eiseres is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 april 2021 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 15 van de Zw en artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit.
2.Dit volgt uit artikel 12b van het Dagloonbesluit.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1955.