ECLI:NL:RBMNE:2021:2165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4381
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlenging ontslaguitkering tot AOW-gerechtigde leeftijd afgewezen; geen strijd met motiverings-, gelijkheids- of vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft eiser, een voormalig helikoptervlieger bij de politie, verzocht om zijn ontslaguitkering te verlengen tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd, in plaats van de eerder vastgestelde einddatum van 65 jaar. Eiser is geboren in 1960 en ontving sinds 1 augustus 2015 een Functioneel Leeftijds Ontslag (FLO) en een ontslaguitkering op basis van de Regeling ontslaguitkering vliegers Landelijke eenheid. Deze regeling is in 2016 gewijzigd, waardoor de ontslaguitkering nu eindigt bij de AOW-gerechtigde leeftijd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek door de korpschef van politie, die stelde dat de oude regeling geen basis bood voor een verlenging van de uitkering.

De rechtbank heeft op 18 mei 2021 geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag is voor het verzoek van eiser. De rechtbank concludeerde dat de oude regeling duidelijk stelde dat de uitkering eindigde bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat er een afspraak was gemaakt over een langere uitkeringsduur. De rechtbank oordeelde ook dat er geen strijd was met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel, noch met het vertrouwensbeginsel. Eiser had niet kunnen vertrouwen op een verlenging van de uitkering tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd, aangezien de regeling dit niet ondersteunde.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake was van een verboden onderscheid naar leeftijd, omdat de regeling voor alle betrokkenen dezelfde maximale uitkeringsduur hanteert. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd dat andere functionarissen in een vergelijkbare situatie ongelijk behandeld werden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. S.H. Springer),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. van Keeken).

Inleiding en procesverloop

Eiser, geboren op [geboortedatum] 1960, is werkzaam geweest bij verweerder als helikoptervlieger . Bij besluit van 6 augustus 2015 heeft verweerder eiser met ingang van 1 augustus 2015 Functioneel Leeftijds Ontslag (FLO) [1] verleend. Dit betreft een eervol ontslag.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft verweerder eiser op zijn aanvraag per augustus 2015 een ontslaguitkering toegekend op grond van de Regeling ontslaguitkering vliegers Landelijke eenheid (de Regeling). Op grond van deze Regeling, zoals die gold tot 26 juli 2016 (de Regeling (oud)), eindigde de ontslaguitkering met ingang van de eerste dag van de maand die volgde op de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikte. Met ingang van 26 juli 2016 is de Regeling gewijzigd, in die zin dat de ontslaguitkering sindsdien eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene de AOW [2] -gerechtigde leeftijd heeft bereikt (de Regeling (nieuw)).
Eiser heeft verweerder op 16 maart 2020 verzocht om de uitkering die eiser op basis van de Regeling (oud) ontvangt, aan te laten sluiten op de AOW-leeftijd van eiser. De AOW-leeftijd van eiser is door een wetswijziging [3] namelijk verhoogd, zodat eiser pas per 14 juli 2027 aanspraak maakt op AOW. Als gevolg daarvan heeft eiser een AOW-gat van 14 juli 2025 tot en met 14 juli 2027.
Bij besluit van 29 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard. Volgens verweerder biedt de Regeling (oud) geen grondslag om het verzoek van eiser in te willigen, maar is voor zijn situatie in de Regeling (nieuw) voorzien in een tegemoetkoming van minimaal 90 procent van de gerechtvaardigde aanspraak. Afwijzing van het verzoek van eiser acht verweerder dan ook niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn voormalig leidinggevende [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B] .

Overwegingen

Bestaat er een wettelijke grondslag voor het verzoek van eiser?

1. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de wet- en regelgeving.
2. Op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c van de Regeling (oud) eindigt het recht op de uitkering met ingang van de dag waarop eiser de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Gelet op de datum van toekenning van de ontslaguitkering, is deze bepaling van toepassing op de situatie van eiser.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn verzoek van 16 maart 2020 heeft beoogd dat verweerder de uitkering tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd van 67 jaar toekent. Niet gesteld of gebleken is dat er een wettelijke grondslag is om van het bepaalde in voornoemd artikellid af te wijken. De Regeling (oud) voorziet daar niet in. De rechtbank ziet in de afwijzing van het verzoek door verweerder dan geen strijd met de wet- en regelgeving ontstaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met het rechtszekerheids- en/of het zorgvuldigheidsbeginsel?
4. Eiser voert ook aan dat sprake is van strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel. De ontslagleeftijd van 55 jaar is altijd gehandhaafd als ingangsdatum. Nooit is overeengekomen dat de uitkeringsduur gemaximeerd was op 10 jaar. Altijd is aangegeven dat de uitkering aansloot op de aanvraag van het ouderdomspensioen van (toentertijd) 65 jaar. Verweerder moet de Regeling volgens eiser dan ook uitleggen zoals hij is gecommuniceerd met eiser en bedoeld is. Het is niet redelijk om later de spelregels te veranderen. Verweerder gedraagt zich dan ook niet zoals het een goed werkgever betaamd.
5. De beroepsgrond slaagt niet. De Regeling (oud) voorziet in de uitkering van eiser tot de leeftijd van 65 jaar. Dat de leeftijd van 65 jaar samenhangt met de AOW-gerechtigde leeftijd zoals die toentertijd gold is onvoldoende voor het oordeel dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest om bij eventuele toekomstige veranderingen in de AOW-gerechtigde leeftijd de einddatum van de Regeling (oud) op te schuiven. De Regeling (oud) biedt daar ook geen mogelijkheden toe. Dat dit anders is gecommuniceerd met eiser, is niet onderbouwd of gebleken. Dat verweerder zich niet als een goed werkgever gedraagt, ziet de rechtbank dan ook niet. Juist voor situaties als die van eiser voorziet de Regeling (nieuw) namelijk in een compensatie en/of tegemoetkoming. Dat de ontslaguitkering van eiser in plaats daarvan verlengd moet worden tot aan zijn 67ste, ziet de rechtbank dan niet.
Is er sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel?
6. Eiser stelt dat hij er, gelet op de totstandkoming en achterliggende gedachte van de Regeling (oud), op mocht vertrouwen dat zijn ontslaguitkering zou doorlopen tot het moment waarop hij recht krijgt op een AOW-uitkering.
7. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De rechtbank verwijst hierbij naar rechtsoverweging 15 van de uitspraak van deze rechtbank van 1 september 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4223, waarin is geoordeeld dat niet aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wordt voldaan. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanknopingspunt om tot een ander oordeel te komen.
Is er sprake van een (verboden) onderscheid naar leeftijd?
8. Eiser voert aan dat verweerder handelt in strijd met de Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij arbeid (WGBL), omdat sprake is van een verboden onderscheid naar leeftijd. Volgens eiser wordt hij ongelijk behandeld ten opzichte van politievliegers met FLO die jonger dan eiser zijn. Zij krijgen namelijk wel een uitkering op grond van de Regeling tot aan hun AOW-gerechtigde leeftijd. Ook wordt eiser ongelijk behandeld ten opzichte van oudere politievliegers met FLO. Zij hebben namelijk een minder groot AOW-gat en ervaren dus een minder groot financieel nadeel. Volgens eiser moet bij hem de bestaande afspraken en arbeidsvoorwaarden worden gerespecteerd, wat inhoudt dat het einde van de uitkering naadloos aansluit op de aanvang van het ouderdomspensioen. Voor zover de AOW-leeftijd van eiser is verhoogd, moet verweerder de Regeling daarop aanpassen.
Voorts ontbreekt een legitiem doel voor het verboden onderscheid en is de AOW-compensatie geen juist middel voor het onderscheid.
9. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst voor de uitleg daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 september 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4223, waarin in rechtsoverweging 17 is geoordeeld dat de uitvoering van de Regeling (oud of nieuw) niet leidt tot een onderscheid naar leeftijd, omdat - kort gezegd – de duur van de ontslaguitkering ongeacht de leeftijd maximaal 10 jaar blijft. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Nu geen sprake is van een (verboden) onderscheid naar leeftijd, komt de rechtbank aan de vervolgvragen met betrekking tot het legitieme doel en middel niet toe.
Is er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
10. Eiser voert aan dat verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt. De bestaande afspraken en arbeidsvoorwaarden worden voor de top van de Nationale Politie namelijk wel gerespecteerd. Deze functionarissen behoorden net als eiser tot de executieve politieambtenaren. Er is dus sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld, aldus eiser.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Niet onderbouwd of gebleken is dat de situatie van de door eiser genoemde functionarissen qua rechtspositie en uitkeringsaanspraken vergelijkbaar is met die van eiser.
Is er sprake van strijd met het motiveringsbeginsel?
12. Eiser stelt ook dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Aan eiser is namelijk geen inkomensoverzicht verstrekt. Onduidelijk is dan, wat de financiële gevolgen zijn voor eiser bij toepassing van de compensatieregel/tegemoetkoming.
13. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit ziet op afwijzing van het verzoek tot wijziging van de einddatum van de uitkering. Het bestreden besluit ziet niet op de (toekenning van de) compensatieregel of tegemoetkoming uit artikel 13a en 13b van de Regeling (nieuw). Dat verweerder ter onderbouwing van het bestreden besluit een inkomensoverzicht met betrekking tot de compensatieregel had moeten overleggen, ziet de rechtbank dan niet.
Conclusie
14. Gelet op al het voorgaande, kan het AOW-gat naar het oordeel van de rechtbank niet middels verlenging van de huidige ontslaguitkering gedicht worden. De rechtbank begrijpt dat eiser hierdoor in onzekerheid blijft over zijn inkomsten gedurende het toekomstige AOW-gat. Dit AOW-gat is het gevolg van een wetswijziging in de AOW, waarmee zowel eiser als verweerder is geconfronteerd. In de Regeling (nieuw) is daarom voor de situatie van eiser in een compensatie en/of tegemoetkoming voorzien. Voorts heeft eiser ter zitting verklaard dat hij daarnaast de mogelijkheid heeft zijn pensioen eerder te laten ingaan. Het is aan eiser zelf om zijn mogelijkheden ter overbrugging van zijn AOW-gat te verkennen, daartoe de benodigde informatie bij de diverse instanties op te vragen en op basis daarvan een keuze te maken.
15. Nu geen van de beroepsgronden slagen, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtsspraak.nl.
de griffier is verhinderd derechter
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 88a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) in samenhang met de Aanvullende Flexibele Uittredingsregeling politie (AFUP).
2.Algemene Ouderdomswet
3.Op grond van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 328; Wet VAP) en de Wet van 4 juni 2015 (Stb. 2015, 218) is de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in de AOW vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 jaar in 2021.