ECLI:NL:RBMNE:2021:2105

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/3832
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) door het CBR na snelheidsovertreding van meer dan 50 km/u

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Bijlsma, had beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR waarin hem een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) was opgelegd vanwege een snelheidsovertreding van meer dan 50 km/u binnen de bebouwde kom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 2 mei 2020 met een snelheid van 111 km/u was geflitst, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel, stellende dat de officier van justitie de strafzaak had geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, en dat het CBR hier geen rekening mee had gehouden.

De rechtbank oordeelde dat het betoog van eiser niet slaagde. De rechtbank benadrukte dat het CBR op basis van de vastgestelde feiten en het proces-verbaal van de politie mocht concluderen dat er een vermoeden bestond dat eiser niet over de vereiste rijvaardigheid beschikte. De rechtbank wees erop dat de seponering in het strafrecht niet automatisch betekent dat het CBR geen maatregel kan opleggen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het proces-verbaal onjuist was en dat de beslissing van het CBR om een EMG op te leggen rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3832

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B. Bijlsma),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. van der Ark).

Procesverloop

In het besluit van 26 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd vanwege een snelheidsovertreding.
In het besluit van 28 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 2 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser een EMG opgelegd, omdat het vermoeden bestond dat eiser niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikt vanwege overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom van meer dan 50 km/u. In een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal heeft de politie vermeld dat eiser op 2 mei 2020 binnen de bebouwde kom 111 km/u reed, terwijl daar een maximumsnelheid gold van 50 km/u. In dat proces-verbaal staat dat eiser zelf heeft verklaard dat hij met de motor te hard heeft gereden op een sportief stukje rijbaan.
2. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Hij voert aan dat de officier van justitie in het strafrechtelijke traject de zaak heeft geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs. Eiser heeft die seponering kenbaar gemaakt aan verweerder, maar die heeft er volgens eiser ten onrechte geen rekening mee gehouden in het besluit. Omdat de strafzaak wegens onvoldoende bewijs is geseponeerd, had volgens eiser ook de mededeling aan het CBR op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet niet mogen worden gedaan en is de opvatting van de (hoogste) bestuursrechter niet (meer) relevant.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser niet slaagt. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft vermeld, volgt uit vaste jurisprudentie dat het uit mag gaan van de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de politie, tenzij tegenbewijs tot afwijking van dat uitgangspunt moet leiden [1] . In het proces-verbaal in deze zaak heeft de politie vermeld dat eiser is gezien op de Grote Vaartweg in Almere, die binnen de bebouwde kom ligt en waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt. De verbalisant zag dat eiser reed met een gemeten snelheid van 120 km/u, gecorrigeerd naar 111 km/u, met meetsnelheid die geijkt en gekeurd is tot 2 april 2021 en op een afstand van 300 meter.
4. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de gehele inhoud van dat proces-verbaal onjuist is, terwijl de bewijslast daarvoor wel bij hem ligt. Dat de officier van justitie de zaak van eiser heeft geseponeerd, omdat naar zijn oordeel strafrechtelijk er onvoldoende bewijs is, is daarvoor niet voldoende. Die mededeling bevat namelijk geen enkele specificering. Daaruit blijkt niet of en, zo ja welke, feiten en omstandigheden in het procesverbaal onjuist zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een EMG ook kan worden opgelegd als strafrechtelijk geen vervolging heeft plaatsgevonden. [2] Anders dan in het strafrecht, hoeft het betreffende feit bij een EMG niet wettig en overtuigend bewezen te worden. [3] Er geldt een ander criterium; in het strafrecht geldt dat de rechter de overtuiging moet hebben dat een feit is begaan. Het CBR kan de maatregel al opleggen als het vermoeden bestaat dat de geschiktheid om te rijden niet bestaat. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat als er een gemotiveerde vrijspraak van de strafrechter is, hij daar wel gevolgen aan kan verbinden. Hiermee houdt verweerder er dus rekening mee dat geen afbreuk wordt gedaan aan een vastgestelde onschuld in het strafrecht.
Nu in dit geval enige motivering in de sepotbeslissing ontbreekt en het in deze zaak gaat om een vaststelling van een vermoeden, is daarvan geen sprake en kon eiser niet volstaan met het standpunt dat het hele proces-verbaal onbruikbaar is. Het had op zijn weg gelegen om in deze bestuursrechtelijke procedure een concreet aanknopingspunt aan te dragen voor twijfel aan de juistheid van het proces-verbaal, bijvoorbeeld door navraag te doen bij de officier van justitie Nu eiser dat om hem moverende redenen heeft nagelaten, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de gehele inhoud van het proces-verbaal onjuist is. Daarom volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn betoog dat de politie geen doorzending aan het CBR had mogen doen op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet.
5. Het recht is niet geschonden. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 april 2011, ECLI:NL:RVS:BQ1897, en van 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:BW6934.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 16 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC2135.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4402.