ECLI:NL:RBMNE:2021:2099

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/1049
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van hoofdverblijf en terugvordering van te veel betaalde bijstand

In deze zaak heeft eiseres, die van 19 mei 2015 tot en met 4 maart 2018 bijstand ontving als alleenstaande ouder, beroep ingesteld tegen de intrekking van haar bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. De intrekking was gebaseerd op meldingen van een woningbouwvereniging en medewerkers van de gemeente dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonachtig zou zijn. Na een onderzoek, dat resulteerde in een rapport van 1 mei 2019, heeft verweerder op 18 juni 2019 de bijstand ingetrokken en een terugvordering van € 34.901,12 ingesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar de besluiten zijn later aangepast, waarbij de terugvordering werd verlaagd naar € 19.172,38.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar het onderzoek ter zitting is meerdere keren geschorst vanwege haar ziekte. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 8 maart 2021 het onderzoek voortgezet via een Skype-verbinding. Eiseres heeft verschillende e-mailberichten gestuurd ter onderbouwing van haar standpunten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij daadwerkelijk op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het extreem lage water- en gasverbruik op het uitkeringsadres, evenals verklaringen van buurtbewoners, de conclusie van verweerder ondersteunen dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep voor zover dit betrekking had op de terugvordering. De rechtbank heeft het beroepschrift in dat opzicht doorgezonden naar verweerder voor behandeling als bezwaarschrift. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 6 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Badrising-Anroedh).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft over de periode van 19 mei 2015 tot en met 4 maart 2018 bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande ouder. Er is een melding geweest van woningbouwvereniging Centrada en van medewerkers van de afdeling burgerzaken van de gemeente Lelystad, dat eiseres niet woonachtig is op het adres [adres] te [woonplaats] (het uitkeringsadres). Op basis hiervan heeft verweerder een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. De bevindingen van dit onderzoek zij neergelegd in een rapport van 1 mei 2019.
Bij besluit van 18 juni 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de bijstand van eiseres over de periode van 19 mei 2015 tot en met 4 maart 2018 ingetrokken.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld.
Bij besluit van 21 juni 2019 (primair besluit II) heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 34.901,12 aan te veel betaalde bijstand van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 14 november 2019 heeft verweerder besluit van 18 juni 2019 ingetrokken en een nieuw primair besluit I genomen. Hierbij heeft verweerder de bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 19 mei 2015 tot 1 november 2016.
Bij besluit van 27 november 2019 heeft verweerder ook het besluit van 21 juni 2019 ingetrokken en een nieuw primair besluit II genomen. Hierbij heeft verweerder de terugvordering vastgesteld op € 19.172,38.
Bij besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft kort voor de aanvang van de zitting verzocht om uitstel van de behandeling, omdat zij ziek was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 17 februari 2021 toch geopend. Dit om met verweerder enkele formele punten te bespreken en om eiseres de gelegenheid te bieden haar uitstelverzoek nader te onderbouwen. De rechtbank heeft het onderzoek te zitting vervolgens geschorst.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 maart 2021 via Skype-verbinding. Eisers was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is vervolgens weer geschorst, om eiseres in de gelegenheid te stellen haar standpunten met nadere bewijstukken te onderbouwen.
Eiseres heeft op 8 en 15 maart 2021 e-mailberichten naar de rechtbank verstuurd. Verweerder heeft hier bij faxbericht van 24 maart 2021 op gereageerd.
Bij brief van 1 april 2021 heeft de rechtbank aangegeven geen aanleiding te zien voor een nadere zitting en partijen in de gelegenheid gesteld om, indien zij wel een zitting wensen, dit binnen vier weken kenbaar te maken. Partijen hebben niet kenbaar gemaakt dat zij een zitting wensen. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek heden gesloten.

Overwegingen

De intrekking van de bijstand
1. Volgens verweerder heeft eiseres in de periode van 19 mei 2015 tot 1 november 2016 haarhoofdverblijf niet op het uitkeringsadres gehad. Verweerder voert hiertoe aan dat in de periode van 2 februari 2015 tot 1 november 2016 sprake is geweest en een extreem laag verbruik van water, gas en elektra op het uitkeringsadres. Verweerder heeft verder de verklaring van twee buurtbewoners bij het besluit meegenomen.
2. stelt dat zij in de genoemde periode wel woonachtig was op het uitkeringsadres. Eiseres stelt dat de gasleiding op het uitkeringsadres kapot was. Om die reden heeft zij elders gedoucht, gewassen en geregeld ook overnacht. Dit verklaart volgens haar het lage verbruik. Zij stelt verschillende keren melding te hebben gemaakt van het gaslek. Het lek is pas drie jaar later gerepareerd. Als verklaring voor het lage verbruik geeft eiseres verder aan dat zij enkele maanden in het ziekenhuis heeft verbleven.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft bij waterbedrijf Vitens verbruiksgegevens opgevraagd. Hieruit blijkt dat op het uitkeringsadres in de te beoordelen periode een jaarlijks waterverbruik is geregistreerd van 1,96 tot 2,74 m³. Dat is extreem laag. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] rechtvaardigt een extreem laag waterverbruik de vooronderstelling dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft gehad. Het is aan eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Eiseres heeft in de besluitfase niet onderbouwd dat zij als gevolg van een gaslek een laag waterverbruik heeft gehad. In de beroepsfase heeft de rechtbank eiseres opnieuw de gelegenheid geboden om haar verklaringen over het gaslek te onderbouwen met relevante documenten. Zo diende eiseres aan te tonen dat, wanneer en bij wie zij in de periode van 19 mei 2015 tot
1 november 2016 melding had gemaakt van dat gaslek. Ook diende eiseres aan te tonen dat iemand onderzoek heeft verricht naar aanleiding van die melding en wat de bevindingen van dat onderzoek dan waren. Bij e-mailbericht van 8 maart 2021 heeft eiseres de rechtbank een e-mailbericht van [bedrijf] van 8 maart 2021 doen toekomen. Hierin wordt gemeld dat eiseres acht meldingen van gaslucht bij [bedrijf] heeft gedaan in de periode 2015-2016. De rechtbank heeft eiseres vervolgens andermaal geïnformeerd dat zij óók diende aan te tonen of er een monteur is langs geweest en wat de bevindingen van de monteur zijn geweest. Hierop heeft eiseres op 15 maart 2021 per e-mailbericht gereageerd. Zij heeft een e-mailbericht van [bedrijf] van 15 maart 2021 ingebracht. Hierin is vermeld dat er vijf keer een monteur is langs geweest in de periode 2015-2016. Méér dan dat heeft eiseres echter niet onderbouwd. Zo blijkt uit deze informatie nog steeds niet wanneer de monteur is langs geweest en wat de bevindingen van de monteur waren. Het is de rechtbank tot nu onduidelijk gebleven of er in 2015-2016 eigenlijk wel een gaslek is aangetroffen. Als hiervan al uitgegaan wordt, dan is onduidelijk gebleven wat de monteur dan precies heeft geconstateerd en welke actie hij/zij hierop heeft ondernomen. Door deze onduidelijkheden heeft eiseres nog steeds niet onderbouwd dat zij als gevolg van het gestelde gaslek al die tijd geen warm water heeft kunnen of willen gebruiken.
5. Eiseres heeft verklaard dat zij in de bewuste periode vier tot vijf nachten in de week op het uitkeringsadres verbleef en dat zij dan gebruik maakte van de wasmachine en waterkoker. De rechtbank is van oordeel dat zelfs het enkele gebruik van een wasmachine en een waterkoker al meer waterverbruik zou opleveren dan door Vitens is geconstateerd. De toelichting van eiseres verklaart dus nog steeds niet haar extreem lage waterverbruik.
6. Naast het extreem lage waterverbruik heeft verweerder geconstateerd dat er op het uitkeringsadres in de bedoelde periode ook een laag gasverbruik was. Omdat eiseres haar verklaring over het gaslek niet heeft onderbouwd, heeft zij ook niet aannemelijk gemakt dat zij als gevolg van dat gestelde gaslek de gaskraan had dichtgedraaid. Een logische verklaring voor het lage gasverbruik heeft eiseres dus niet gegeven.
7. Het lage water- en gasverbruik rechtvaardigt de aanname van verweerder dat eiseres in de bedoelde periode haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De verklaring van twee buurtbewoners dat eiseres daar nooit zou hebben gewoond, ondersteunen die aanname in zekere zin.
Conclusie
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Om die reden heeft verweerder de bijstand van eiseres terecht ingetrokken. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De terugvordering
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de terugvorderingsbesluiten van (eerst) 21 juni 2019 en (nadien) 27 november 2019. Pas in haar beroepschrift van 10 maart 2020 heeft eiseres uitdrukkelijk aangegeven het niet eens te zijn met de terugvordering. De rechtbank is daarom onbevoegd om van het beroepschrift kennis te nemen voor zover dat ziet op de terugvordering. Eiseres moet op dit onderdeel namelijk eerst bezwaar maken bij verweerder.
10. De rechtbank stuurt het beroep -voor zover dat gericht is tegen de terugvordering- door naar verweerder. Verweerder dient dit dan te behandelen als bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van 27 november 2019.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover het ziet op het besluit tot intrekking;
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, voor zover dit ziet op het besluit tot terugvordering;
- zendt het beroepschrift in zoverre door naar verweerder, ter behandeling als bezwaarschrift.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 6 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1646.