Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 augustus 2020
- de akte met productie 18 van de Stichting c.s.
- de antwoordakte van [eiseres]
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 13 november 2020
- de pleitaantekeningen van [eiseres]
- de pleitaantekeningen van de Stichting c.s.
- de akte van de Stichting c.s. van 16 december 2020
- de antwoordakte van [eiseres] van 20 januari 2021.
2.Waar gaat deze zaak over?
3.De beoordeling
Donaties en leningen van deelnemers en bestuur van de Stichting […].’
‘[…] Volgens mij klopt het wel. Wat doen we met de leningen die aan hun leentermijn zitten (afgesloten in 2010) […].
‘Hoi de leningsovereenkomsten zien er ok uit. Waarom laat je geen voorbehoud opnemen voor verlenging ervan onder nader te bepalen condities voor het geval er niet kan worden afgelost per dec. 2018? Levert meer rechtszekerheid op voor de Stichting. […]’.
Ook zien we de fiscale zorg van jou, als de geldverstrekker, hierin niet meer opgetekend. Deze observatie wordt nog eens versterkt doordat je in de afgelopen periode geen enkele poging hebt gedaan om delen van de schuld aan de Stichting kwijt te schelden of om te zetten in een gift, zoals alle andere groepsleden dat wel hebben gedaan. […].
‘De [gedaagde sub 1] stelt geld beschikbaar voor de opleidingsfaciliteit [naam project] in Italië. Als de opleidingsfaciliteit meer inkomsten dan kosten gaat genereren is de afspraak dat deze weer terugvloeien naar de Stichting.’
‘Leningen worden afgelost als het resultaat van de Stichting boven een reserve van € 3.000 uitkomt’. De Stichting c.s. stelt zich op het standpunt dat, nu die situatie nooit aan de orde is geweest, de Stichting niets hoeft te betalen.
Wat doen we met de leningen die aan hun leentermijn zitten (afgesloten in 2010)?) dat hij het door [eiseres] verstrekte gelden niet als schenking maar als lening beschouwde. [B] heeft jarenlang ook tot de vriendengroep behoord en is nauw betrokken geweest bij het bestuur van de Stichting. Uit zijn e-mail van 29 juni 2015 aan [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [A] blijkt dat ook hij de door [eiseres] verstrekte gelden als leningen beschouwde. Een andere uitleg valt niet te rijmen met de opmerkingen van [B] over verlenging van de overeenkomst en de condities voor het geval er niet kan worden afgelost. Verder is van belang dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in hun e-mail van 28 maart 2018 [A] verwijten dat hij de leningen aan de Stichting niet (deels) heeft omgezet in een schenking. Ook daaruit blijkt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de door [A] (via [eiseres] ) verstrekte gelden als leningen beschouwden.
‘De hoofdsom van de geldlening zal moeten worden terugbetaald voor of op 31 december 2018. […] Vervroegde aflossing, ook bij gedeelten, is altijd boetevrij geoorloofd. […]’.In de aanloop naar de ondertekening van de leningsovereenkomst zijn de in punt 3.4 onder a) en b) genoemde e-mails uitgewisseld tussen partijen. Ook daarin wordt de € 3.000-grens niet genoemd. Vervolgens heeft [A] in 2018 een concept opgesteld voor een nieuwe leningsovereenkomst. In dat document is voorgesteld om de termijn voor aflossing van de reeds geleende gelden te laten opschuiven naar 2026. Ook is daarin voorgesteld dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] naast de Stichting hoofdelijk aansprakelijk worden. In de e-mail van 28 maart 2018 (genoemd in punt 3.4 onder c) hebben [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] dit voorstel afgewezen. In een mail van [A] van 21 oktober 2018 aan [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] staat dat de lening van ruim € 200.000 op 31 december 2018 volledig moest zijn afgelost en heeft hij hen gevraagd om te reageren op een eerder door hem gedaan voorstel. In een mail van
€ 199.600,-. Conform de overeenkomst is de Stichting 3% vanaf 31 december 2018 rente verschuldigd over de geleende bedragen. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat de verschuldigde contractuele rente tot 8 maart 2019
€ 5.639,02bedroeg. De Stichting wordt veroordeeld dit bedrag te betalen, en om de contractuele rente te betalen over de hoofdsom vanaf 8 maart 2019
€ 1.633,50aan schadevergoeding te betalen.
€ 2.771te betalen.
€ 209.643,52aan [eiseres] betalen: € 199.600 (hoofdsom) + € 5.639,02 (contractuele rente tot 8 maart 2019) + € 1.633,50 (schadevergoeding) + € 2.771 (buitengerechtelijke kosten). Daar komen nog bij de contractuele rente vanaf
9.964,00(4,0 punten x tarief € 2.491)
De [gedaagde sub 1] stelt geld beschikbaar voor de opleidingsfaciliteit [naam project] in Italië. Als de opleidingsfaciliteit meer inkomsten dan kosten gaat genereren is de afspraak dat deze weer terugvloeien naar de Stichting.Verder beroept [eiseres] zich op de e-mail van [gedaagde sub 2] aan [A] van
Onze ‘gentlemen’s agreement’ blijft van kracht. We activeren een terugbetaalregeling indien de producten van het ‘ [naam concept] ’ concept een financiële vlucht nemen. Deze [naam concept] producten bestaan uit: verf, stoffen en boeken.’
4.De beslissing
-aan salaris gemachtigde
,