ECLI:NL:RBMNE:2021:1981

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
16/013621-21; 16/177308-20 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van twee slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek en een contact- en locatieverbod, dat met elektronische controle wordt gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de feiten, gezien hun aard en ernst, een forsere straf rechtvaardigen, mede door het hoge recidiverisico. De vordering van de benadeelde partij werd geheel toegewezen, inclusief een schadevergoeding van € 2.540,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank legde ook vrijheidsbeperkende maatregelen op, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor een straal van 15 kilometer rondom hun woningen. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat de strafverzwaring heeft beïnvloed. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een obsessief-compulsieve stoornis, en heeft geadviseerd dat hij behandeling moet krijgen om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/013621-21; 16/177308-20 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.B. Okhuijsen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.F.M. Meles, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] en [A] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 20 juli 2020 tot en met 13 januari 2021 in Nagele en/of Dedemsvaart, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft gestalkt;
feit 2
in de periode van 21 december 2020 tot en met 13 januari 2021 in Dwingeloo en/of Dedemsvaart, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft gestalkt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft haar standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde en voorgedragen pleitnota. Zij acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De raadsvrouw heeft met betrekking tot de pleegperiode van het onder 1 ten laste gelegde feit betoogd dat alleen de periode van 20 juli 2020 tot en met 10 januari 2021 bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van de pleegperiode van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft zij bepleit dat enkel de periode van 24 december 2020 tot en met 10 januari 2021 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 18 september 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 10 januari 2021, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [3]
Ten aanzien van feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 14 januari 2021, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1

in de periode van 20 juli 2020 tot en met 10 januari 2021 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] door

- veelvuldig WhatsApp/sms-berichten en flashberichten te sturen naar die [slachtoffer 1] en
- veelvuldig naar die [slachtoffer 1] te bellen, al dan niet via WhatsApp, en
- meermalen voicemailberichten in te spreken en
- meermalen spraakberichten te sturen naar die [slachtoffer 1]

met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;

2

in de periode van 21 december 2020 tot en met 10 januari 2021 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] door

- meermalen WhatsApp/sms-berichten en spraakberichten te sturen naar die [slachtoffer 2] en
- een GPS tracker te plaatsen onder de auto van die [slachtoffer 2] en
- in de straat waar die [slachtoffer 2] woonachtig is te rijden

met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van de feiten 1 en 2
telkens: belaging.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er zijn geen omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsadvies van 20 april 2021.
Zij heeft gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft haar standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde en voorgedragen pleitnota. Zij heeft – zakelijk weergegeven – de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn nagenoeg blanco strafblad en de inhoud van het Pro Justitia rapport van 2 april 2021, waaruit blijkt dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De raadsvrouw heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met de door de reclassering in het rapport van 20 april 2021 beschreven bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de door de reclassering geadviseerde elektronische controle. Zij heeft verzocht die elektronische controle niet op te leggen, dan wel de op te leggen duur te beperken, omdat zij deze voorwaarde niet noodzakelijk acht. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht aan verdachte geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contact- en gebiedsverbod, op te leggen. Indien de rechtbank anders oordeelt, heeft zij verzocht de vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van de proeftijd op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, omdat hij het niet kon verwerken of verkroppen dat aangeefster [slachtoffer 1] op geen enkele wijze contact met hem wilde, schuldig gemaakt aan belaging. Verdachte heeft aangeefster in een periode van ongeveer zes maanden veelvuldig gebeld, haar voicemail ingesproken en (spraak)berichten gestuurd. Hij deed dit met verschillende prepaid nummers en geregeld onder een andere naam en in een andere taal. Veel van de berichten en meegezonden afbeeldingen waren dreigend en gewelddadig van aard. Verdachte heeft op een gegeven moment ook het telefoonnummer van haar vriend (aangever [slachtoffer 2] ) achterhaald en is er toe over gegaan ook hem te stalken met vele WhatsApp- en sms-berichten. Verdachte is zelfs zo ver gegaan een GPS-tracker onder de auto van aangever [slachtoffer 2] te plaatsen en is naar het woonadres van aangevers gegaan.
De rechtbank overweegt dat de bewezen verklaarde feiten geen op zichzelf staande incidenten zijn, maar dat verdachte gedurende maanden achtereen op een intensieve, indringende, respectloze en dreigende manier heeft geprobeerd om direct of indirect in contact te komen met beide aangevers, terwijl hij wist dat zij dit niet wilden. Verdachte heeft hierdoor hun veiligheidsgevoel ernstig aangetast. Dat de obsessie van verdachte grote impact op de aangevers heeft gehad en gevoelens van angst bij hen heeft veroorzaakt, blijkt uit de aangiften en uit het tijdens de terechtzitting van 30 april 2021 door [slachtoffer 1] en namens [slachtoffer 2] uitgeoefende spreekrecht. Verdachte heeft zich hier totaal niet om bekommerd, maar heeft zich enkel beziggehouden met zichzelf en zijn eigen behoefte aan contact. De rechtbank overweegt dat de belaging van de aangevers pas is gestopt toen verdachte op 10 januari 2021 werd aangehouden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 maart 2021 betreffende verdachte, waaruit volgt dat verdachte op 14 september 2020 door de politierechter is veroordeeld voor onder andere belaging van aangeefster [slachtoffer 1] en het overtreden van een aan hem opgelegde gedragsaanwijzing die contact met [slachtoffer 1] had moeten voorkomen. Aan verdachte is toen een onvoorwaardelijke taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende dat hij zich zou onthouden van enig contact met aangeefster, opgelegd. Uit het procesdossier volgt dat verdachte op de dag van deze veroordeling meermalen contact met aangeefster heeft gezocht. Deze veroordeling, het aan hem opgelegde contactverbod en het feit dat verdachte (vanaf 19 november 2020) in een proeftijd liep, heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen dan wel daarmee verder te gaan. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het uitgebrachte Pro Justitia psychologisch onderzoek van 2 april 2021, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog (hierna: de psycholoog). De psycholoog concludeert in het rapport dat bij verdachte sprake is van een obsessief-compulsieve stoornis. Volgens de psycholoog was deze stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. Verdachte moet normaliter geacht worden om het strafbare van zijn gedrag in te zien en zijn gedrag daarop aan te passen. De aanwezigheid van de obsessie dat hij recht heeft op antwoorden, en de daarbij behorende gevoelens van boosheid en gekrenktheid veranderde dat. De psycholoog heeft dan ook geadviseerd de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie van de psycholoog over en is van oordeel dat de bewezen geachte feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden.
De psycholoog schat daarnaast de kans op recidive hoog in als verdachte niet wordt behandeld. De psycholoog concludeert dat verdachte behandeling moet krijgen voor het aanleren van adequate coping mechanismes bij gevoelens van gekrenktheid en het maken van de juiste gedragskeuzen. Een dergelijke behandeling zou ambulant kunnen plaatsvinden bij een forensische polikliniek zoals De Waag of een soortgelijke instelling en in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 april 2021. Uit dat rapport blijkt dat, indien verdachte met betrekking tot het obsessieve delictgedrag geen gerichte behandeling krijgt, de reclassering het recidiverisico als gemiddeld tot hoog inschat. De reclassering adviseert voortzetting van het bij het eerder uitgesproken vonnis gestelde kader, met enkele in het advies beschreven aangescherpte voorwaarden. Daarnaast adviseert de reclassering de bij het eerdere vonnis opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38 Sr te handhaven.
De op te leggen straf
De rechtbank overweegt dat voor de bewezen verklaarde feiten geen landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straffen voor het bewezen verklaarde met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, de eerdere veroordeling van 14 september 2020 en het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de hiervoor weergegeven rapportages wel aanleiding om een groot deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen, zodat verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft. Daarnaast zorgt een groot voorwaardelijk deel voor een stevige stok achter de deur voor verdachte om niet opnieuw tot het plegen van strafbare feiten over te gaan. De rechtbank zal bij het voorwaardelijke deel de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen, met dien verstande dat de rechtbank de elektronische controle bij het locatieverbod zal beperken tot een periode van maximaal drie maanden of zoveel korter als de officier van justitie dat nodig acht.
De rechtbank komt dan ook tot een andere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk - met een proeftijd van drie jaren - en daarbij de voorwaarden als nader in het dictum aangegeven, passend en geboden is.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op het gedrag van verdachte jegens beide aangevers, de duur en intensiteit van de belaging en ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten, ziet de rechtbank aanleiding om de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen:
  • een locatieverbod voor het adres van aangevers (met een straal van 15 kilometer rond dat adres); en
  • een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal deze vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen voor de duur van vijf jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat verdachte dit locatieverbod of deze contactverboden overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Daarnaast beveelt de rechtbank dat zowel de bovengenoemde bijzondere voorwaarden als de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn. Gezien de aard en de omvang van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheid dat verdachte al eerder is veroordeeld voor belaging van hetzelfde slachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Voorlopige hechtenisGelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (nr. 2, omschrijving: G2766395, Zwart, merk: Samsung);
  • 1 STK Zendapparatuur (nr. 5, omschrijving: G2765812, Tracemaster);
  • 1 STK Telefoontoestel (nr. 9, omschrijving: G2764877, Samsung).
Zij heeft ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen verzocht tot teruggave aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft aangevoerd zich te kunnen vinden in de vordering van de officier van justitie en daarnaast expliciet verzocht om teruggave van het telefoontoestel (nr. 1, omschrijving: G2766385, zwart, merk: Samsung).
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaren:
  • 1 STK Telefoontoestel (nr. 2, omschrijving: G2766395, zwart, merk: Samsung);
  • 1 STK Zendapparatuur (nr. 5, omschrijving: G2765812, Tracemaster);
  • 1 STK Telefoontoestel (nr. 9, omschrijving: G2764877, Samsung).
Met deze voorwerpen zijn de onder rubriek 5 bewezen verklaarde feiten begaan.
Teruggave aan de beslagene
De rechtbank zal teruggave aan verdachte gelasten van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (nr. 1, omschrijving: G2766385, zwart, merk: Samsung);
  • 1 STK Document (nr. 3, omschrijving: G2766407, zakje 3 handleiding tracemaster: lag op salontafel);
  • 9 STK Papier (nr. 4, omschrijving: G2766409 4x verpakking sim-karaten 5 opwaardeerbonnen Kruidvat);
  • 1 STK Elektronica (nr. 6, omschrijving: G2764882, Garmin);
  • 1 STK Papier (nr. 7, omschrijving: G2765087 kladbriefje en 2 bonnetjes Kruidvat, kladbriefje);
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (nr. 8, omschrijving: G2766946, Ben);
  • 1 STK Personenauto [kenteken] (nr. 10, omschrijving: GG2624985, Mercedes-Benz, chassisnr.: [chassisnummer] );
  • 1 STK Papier (nr. 11, omschrijving: GG2769660, Hallmark).

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.594,99, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 540,00 aan materiële schade (kosten voor behandelingen bij de psychotherapeut) en uit € 2.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert zij een vergoeding van de proceskosten van € 54,99.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding en proceskosten, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft zij subsidiair verzocht de schadevergoeding op een lager bedrag vast te stellen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden. Uit het door de benadeelde partij uitgeoefende spreekrecht ter terechtzitting van 30 april 2021 volgt immers dat het handelen van verdachte een grote impact op haar heeft gehad. Gelet op de lange duur, de aard en de intensiteit van de belaging, acht de rechtbank dit ook begrijpelijk. De benadeelde partij heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de belaging de behandelingen heeft ondergaan. Nu de schade ook voldoende is onderbouwd (met een factuur), komt deze schade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding dan ook toewijzen voor het bedrag van € 540,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 juli 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien sprake is van een aantasting in de persoon.
Van de hier bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (zie ECLI:NL:HR:2020:1956 en ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank is van oordeel dat de belaging door verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de hier bedoelde aantasting in de persoon “op andere wijze” sprake is. Uit de hiervoor besproken bewezen feiten, maar ook uit het namens de benadeelde partij uitgeoefende spreekrecht ter terechtzitting van 30 april 2021 blijkt immers dat benadeelde partij telkens weer heeft moeten dulden dat zij nare berichten en telefoontjes kreeg van verdachte, naar dreigende en gewelddadige afbeeldingen heeft moeten kijken en zich angstig en bedreigd heeft gevoeld toen verdachte een afbeelding van haar vader stuurde terwijl haar vader bij haar was en afbeeldingen van honden terwijl zij met haar hond aan het lopen was. Zelfs een veroordeling door de politierechter met oplegging van een contactverbod heeft haar niet kunnen helpen. Zij is verhuisd om dichter in de buurt van haar familie en vriend te wonen en zich op die manier veiliger te voelen. Zij heeft sociaal psychologische hulpverlening nodig.
Het voorgaande betekent dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op de lange duur en de intensiteit van de belaging en het feit dat de benadeelde partij eerder slachtoffer is geweest van belaging door verdachte, acht de rechtbank een bedrag van € 2.000,00 billijk. De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 juli 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
De rechtbank overweegt dat kosten die in het kader van de voegingsprocedure zijn gemaakt, zoals reiskosten vanwege het bijwonen van de terechtzitting, op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering in de regel moeten worden aangemerkt als proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat een vergoeding voor deze kosten kan worden toegekend, nu de benadeelde partij in persoon heeft geprocedeerd. Dat zij werd bijgestaan door een medewerker van Slachtofferhulp doet daar niet aan af, nu die medewerker geen vergoeding voor haar werkzaamheden heeft ontvangen en de benadeelde partij overigens ook zelf het woord heeft gevoerd. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen in de reiskosten van € 54,99.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.540,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 juli 2020 tot aan de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Ter terechtzitting is behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de twee maanden gevangenisstraf die voorwaardelijk aan verdachte zijn opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 september 2020, gewezen onder parketnummers 16/177308-20 en 16/159184-20 (gevoegd ter terechtzitting).
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen maar als tweede stok achter de deur door te laten lopen en de voorwaarden te wijzigen zodat die gelijk zijn aan de op te leggen voorwaarden bij het in de hoofdzaak op te leggen voorwaardelijke strafdeel.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij voornoemd vonnis van 14 september 2020 heeft de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Dit vonnis is na de intrekking van het daartegen ingestelde hoger beroep onherroepelijk vanaf 19 november 2020. Feit 2 houdt dus een overtreding van de algemene voorwaarde bij dit vonnis in en feit 1 voor zover het de periode vanaf 19 november 2020 betreft. De rechtbank kan daarom de tenuitvoerlegging bevelen.
Omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de algemene voorwaarde heeft overtreden jegens hetzelfde slachtoffer en bovendien jegens haar vriend, ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie (en de raadsvrouw), geen enkele reden om van de tenuitvoerlegging af te zien en voorwaarden te wijzigen. Omdat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is (dus niet volledig ontoerekeningsvatbaar) doet de omstandigheid dat hij behandeling nodig heeft, daaraan niet af. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf gelasten.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een
  • stelt daarbij een
  • stelt als
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
o zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd (telefonisch) meldt bij Reclassering Nederland op het adres Dobbe 70-74, 8032 JX te Zwolle. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
o zich onder behandeling zal stellen van Transfore, de Tender of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor een crisisbehandeling, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [1983] te [geboorteplaats] , en [slachtoffer 2] , geboren op [1983] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht; de politie en het Openbaar Ministerie worden belast met het toezicht op de naleving van deze voorwaarde;
o zich niet zal bevinden binnen een straal van 15 kilometer van de woning van [slachtoffer 1] , thans gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. Het locatieverbod wordt, voor een periode van maximaal drie maanden of zoveel korter als de officier van justitie dat nodig acht, gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel (GPS). Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod; de politie en het Openbaar Ministerie worden belast met het toezicht op de naleving van deze voorwaarde; voor de duur dat dit verbod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel (GPS) wordt ook de reclassering belast met het toezicht op de naleving van deze voorwaarde;
  • waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, behalve voor zover dat toezicht alleen aan de politie en het Openbaar Ministerie is opgedragen;
  • beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • legt aan verdachte op de
  • beveelt dat verdachte:
o zich niet ophoudt in/binnen een gebied met een straal van 15 kilometer van de woning van [slachtoffer 1] , thans gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ;
o zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] , geboren op [1983] te [geboorteplaats] , en [slachtoffer 2] , geboren op [1983] te [geboorteplaats] ;
  • beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
  • beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel (telkens) wordt vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met een totale duur van maximaal van 6 (zes) maanden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
o 1 STK Telefoontoestel (nr. 2, omschrijving: G2766395, zwart, merk: Samsung);
o 1 STK Zendapparatuur (nr. 5, omschrijving: G2765812, Tracemaster);
o 1 STK Telefoontoestel (nr. 9, omschrijving: G2764877, Samsung);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
o 1 STK Telefoontoestel (nr. 1, omschrijving: G2766385, zwart, merk: Samsung);
o 1 STK Document (nr. 3, omschrijving: G2766407, zakje 3 handleiding Tracemaster: lag op salontafel);
o 9 STK Papier (nr. 4, omschrijving: G2766409 4x verpakking sim-karaten 5 opwaardeerbonnen Kruidvat);
o 1 STK Elektronica (nr. 6, omschrijving: G2764882, Garmin);
o 1 STK Papier (nr. 7, omschrijving: G2765087 kladbriefje en 2 bonnetjes Kruidvat, kladbriefje);
o 1 STK Simkaart van zaktelefoon (nr. 8, omschrijving: G2766946, Ben);
o 1 STK Personenauto [kenteken] (nr. 10, omschrijving: GG2624985, Mercedes-Benz, chassisnr.: [chassisnummer] );
o 1 STK Papier (nr. 11, omschrijving: GG2769660, Hallmark);
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag van € 2.540,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 54,99;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.540,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/177308-20
  • wijst de vordering toe;
  • gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 14 september 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. S.Z. Turan en L.M.M. Weyers, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2021.
Mrs. Loots en Weyers zijn buiten staat deze uitspraak mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2020 tot en met 13 januari 2021 te Nagele, gemeente Noordoostpolder en/of Dedemsvaart, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- meermalen/veelvuldig (WhatsApp/sms)berichten te sturen naar die [slachtoffer 1]
en/of meermalen flashberichten te sturen, en/of
- meermalen/veelvuldig naar die [slachtoffer 1] te bellen (al dan niet via WhatsApp),
en/of
- meermalen voicemailberichten in te spreken en/of
- meermalen spraakberichten te sturen naar die [slachtoffer 1]
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2020 tot en met 13 januari 2021 te Dwingeloo, gemeente Westerveld en/of Dedemsvaart, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door
- meermalen (WhatsApp/sms)berichten te sturen naar die [slachtoffer 2] , en/of
- meermalen spraakberichten te sturen naar die [slachtoffer 2] , en/of
- een GPS tracker te plaatsen onder de auto van die [slachtoffer 2] , en/of
- langs de woning van die [slachtoffer 2] / in de straat waar die [slachtoffer 2] woonachtig is te rijden
met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 februari 2021, met proces-verbaalnummer PL0900-2021014863, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd pagina 1 tot en met 907. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 200-202.
3.Pagina’s 500 en 501.
4.Pagina’s 679 en 680.