ECLI:NL:RBMNE:2021:198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/2008
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor het opstarten van een bedrijf met behoud van bijstandsuitkering en de gevolgen van het niet voldoen aan de sollicitatieplicht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, die sinds 13 januari 2014 een bijstandsuitkering ontvangt van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, en verweerder. Eiser kreeg in september 2017 mondeling toestemming van zijn klantmanager om zijn bedrijf op te starten, met de verwachting dat hij binnen zes maanden voldoende inkomen zou genereren. Deze toestemming werd echter nooit officieel verzonden. In november 2018 besloot verweerder eiser een termijn van zes maanden te geven om zijn bedrijf uit te voeren met behoud van bijstand, maar dit besluit werd pas in januari 2019 verzonden, waardoor eiser minder tijd had. Eiser maakte bezwaar, maar verweerder wijzigde de termijn naar 1 augustus 2019. Eiser's bezwaar werd ongegrond verklaard, en het beroep dat hij hiertegen instelde werd eerder gegrond verklaard door de rechtbank, die verweerder opdroeg een nieuw besluit te nemen.

In maart 2020 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond. Eiser stelde beroep in, maar verscheen niet ter zitting. Verweerder stelde dat eiser voldoende tijd had gekregen om zijn bedrijf op te bouwen, maar dat hij geen succes had behaald en zich niet aan zijn sollicitatieplicht hield. Eiser betwistte dit en wees op zijn medische beperkingen en het gebrek aan communicatie van verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid tot het besluit kon komen om de termijn voor het opbouwen van zelfstandigheid op 1 augustus 2019 te stellen. De rechtbank vond dat verweerder voldoende maatwerk had geleverd en dat het beroep van eiser ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: V.A. Staat).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiser krijgt vanaf 13 januari 2014 een bijstandsuitkering van verweerder. In september 2017 heeft eiser een gesprek gehad met zijn toenmalige klantmanager, mevrouw [klantmanager] . Zij heeft hem (mondeling) toestemming gegeven om zijn bedrijf ‘ [bedrijf] ’ op te starten, waarbij verwacht werd dat hij binnen een periode van zes maanden voldoende zou verdienen en dus geen bijstandsuitkering meer nodig zou hebben van verweerder. Deze toestemming is vastgelegd in het besluit van 17 oktober 2017, maar dit besluit is nooit verzonden.
1.2.
Na een telefonisch gesprek op 19 november 2018 heeft verweerder besloten eiser alsnog een termijn van zes maanden te geven tot 1 juni 2019 om zijn eigen bedrijf ‘ [bedrijf] ’ uit te voeren met behoud van zijn bijstand. Dit besluit is verzonden op 31 januari 2019, waardoor eiser eigenlijk minder dan zes maanden de tijd kreeg. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit. Verweerder heeft toen de termijn veranderd naar 1 augustus 2019. Ook is aan eiser tijdens de hoorzitting toestemming gegeven om zijn drie nog lopende zaken af te ronden tot uiterlijk 31 december 2019.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond
verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van
27 januari 2020 [1] gegrond verklaard en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te
nemen met inachtneming van die uitspraak.
1.4.
Bij besluit van 16 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiser wederom ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.6.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Eiser is niet
verschenen, zonder bericht van verhindering. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de termijn waarin eiser met behoud van uitkering zelfstandigheid kon opbouwen op 1 augustus 2019 gesteld kan blijven. Verweerder heeft daarover gezegd dat gelet op de pogingen van eiser om zich vanaf 2014 als zelfstandige te vestigen en hiermee voldoende inkomsten te genereren, eiser een redelijke termijn geboden is om dit met behoud van een bijstandsuitkering te realiseren. Er is in de periode van vijf jaar geen enkel succes behaald. Aangezien in het beroepschrift van eiser van 7 oktober 2019 staat dat hij zijn zaken om niet heeft overgedragen aan collega’s kan niet langer gesproken worden van het voeren van een bedrijf ( [bedrijf] ). Bij de mogelijke deelname van eiser aan het arbeidsproces wordt rekening gehouden met zijn beperkte inzetbaarheid vanwege zijn medische situatie, namelijk voor maximaal 24-25 uur per week. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht ook niet te overwegen de termijn te verlengen, omdat eiser zich niet aan al zijn verplichtingen van de Participatiewet (Pw) houdt. Daarbij gaat het in het bijzonder om de sollicitatieplicht. Ook speelt de beperkte inzetbaarheid van eiser daarbij een rol.
Standpunt eiser
3. Eiser betwist dat het bestreden besluit conform de uitspraak van 27 januari 2020 van de rechtbank is. Eiser vraagt zich af hoe bij het nemen van het bestreden besluit rekening is gehouden met zijn medische beperkingen en andere individuele omstandigheden, bijvoorbeeld het vinden van werk, als vanaf januari 2019 tot en met de datum van het beroepschrift geen contact is geweest tussen partijen. Hij is er het niet mee eens dat verweerder vindt dat door het om niet overdragen van de drie cliënten in de vorige procedure geen sprake meer is van een eigen bedrijf. Hij heeft een cliënt na ontvangst van het nieuwe bestreden besluit opnieuw om niet moeten overdragen, omdat hij niet in de problemen wilde komen met zijn bijstandsuitkering. Hierdoor is hij € 1000,- misgelopen. In september 2019 is hij wederom met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Zijn gezondheidstoestand was in die periode uitermate slecht. Verweerder heeft hier geen rekening mee gehouden.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat de communicatie vanuit verweerder naar eiser toe sinds de uitspraak van 27 januari 2020 geen schoonheidsprijs verdient. Het lag op de weg van verweerder om na de vorige uitspraak contact op te nemen met eiser om te spreken over hoe verder te gaan na die uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet gezegd worden dat hiermee het bestreden besluit niet juist tot stand is gekomen. Van eiser mocht immers ook enig initiatief op dit punt worden verwacht.
5. De rechtbank stelt vast dat zij in de uitspraak van 27 januari 2020 aan verweerder heeft opgedragen een nieuw bestreden besluit te nemen, waaruit blijkt dat verweerder een kenbare en goede belangenafweging heeft gemaakt voor het stellen van een uiterste deadline tot
1 augustus 2019 voor het uitoefenen van eisers bedrijf. Ook diende verweerder nader te motiveren waarom een uiterste deadline gesteld moest worden en waarom er niet na een aantal maanden samen zou kunnen worden gekeken naar hoe het verder moest, waarbij dan ook gekeken kon worden naar de levensvatbaarheid van het bedrijf.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit waarover het nu gaat een belangenafweging gemaakt, waarin de belangen van eiser kenbaar zijn meegenomen. Voorop staat dat eiser al sinds jaren in een bijzondere positie verkeert waarbij hij, terwijl hij een bijstandsuitkering bleef ontvangen, toestemming had om een eigen bedrijf op te starten. Dit is geen gebruikelijke constructie. Daarbij heeft verweerder meegenomen dat eiser deze wens zelf heeft geuit, eiser eerder in loondienst heeft gewerkt, zijn achtergrond (eiser had een advocatenpraktijk), zijn leeftijd en zijn beperkte belastbaarheid voor werk. Met deze constatering als uitgangspunt heeft verweerder nu duidelijk gemotiveerd waarom eiser geen tijd meer krijgt om na 1 augustus 2019 zijn bedrijf [bedrijf] (opgericht in 2017) levensvatbaar te maken. De rechtbank vindt hierbij van belang dat verweerder zijn goede wil heeft getoond door gedurende deze twee jaar mee te werken aan de wens van eiser om met behoud van zijn bijstandsuitkering te proberen als zelfstandige in zijn bedrijf [bedrijf] aan de slag te gaan. Ook is eiser al eerder, vanaf 2014, door verweerder in de gelegenheid gesteld om als zelfstandige aan de slag te gaan. Na vijf jaar is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiser geen enkel succes heeft behaald. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij inmiddels een levensvatbaar bedrijf heeft of in deze periode een levensvatbaar bedrijf heeft gehad, waaruit hij voldoende inkomsten als zelfstandige kan genereren. Niet kan worden gesproken van het voeren van een bedrijf ( [bedrijf] ) nu eiser zijn zaken om niet heeft overgedragen aan collega’s. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat verweerder in zijn besluit om eiser niet nog langer de tijd te geven om zijn bedrijf levensvatbaar te maken ook heeft meegenomen dat eiser zich niet aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit de Pw, in het bijzonder zijn sollicitatieplicht, houdt. Ook speelt zijn belastbaarheid een rol. Verweerder ziet niet in hoe eiser naast het voldoen aan de verplichtingen van de Pw en zijn beperkte inzet nog de tijd en energie heeft om als zelfstandige de werkzaamheden van zijn bedrijf weer kan oppakken.
7. Na alles wat hierboven staat, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de termijn waarin eiser met behoud van uitkering zelfstandigheid kon opbouwen op 1 augustus 2019 te stellen. Er is voldoende maatwerk geleverd door verweerder.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt verweerder niet veroordeeld om de proceskosten van eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Met procedurenummer UTR 19/3472