ECLI:NL:RBMNE:2021:1960

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/1303 en UTR 20/1305
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser ontvangt sinds 19 juni 2007 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft op 4 september 2019 besloten dat de WIA-uitkering van eiser herzien moet worden wegens schending van de inlichtingenplicht over de periode van 1 december 2018 tot en met 31 mei 2019. Eiser moet een onverschuldigd betaald bedrag van € 4.493,30 terugbetalen en krijgt een boete van € 1.921,19 opgelegd. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 maart 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de beroepen gevoegd behandeld. Eiser heeft verklaard dat hij zijn zoon op vrijwillige basis hielp met werkzaamheden in diens bedrijf, maar het UWV heeft vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door deze werkzaamheden niet te melden. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft herzien en het teruggevorderde bedrag heeft vastgesteld op basis van het wettelijk minimumloon. De rechtbank heeft de boete van € 1.921,19 evenredig geacht en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser is gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1303 en UTR 20/1305

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: W.A. Postma.

Procesverloop

Eiser ontvangt sinds 19 juni 2007 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (de Wet WIA).
Met het primaire besluit van 4 september 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder beslist dat de WIA-uitkering van eiser wegens schending van de inlichtingenplicht over de periode van 1 december 2018 tot en met 31 mei 2019 wordt herzien en dat het over deze periode onverschuldigd betaalde bedrag van € 4.493,30 bruto moet worden terugbetaald. Met het bestreden besluit van 20 februari 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Met het primaire besluit van 4 september 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder beslist dat eiser een boete van € 1.921,19 moet betalen, omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Met het bestreden besluit van 21 februari 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend in beide zaken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021 door middel van een Skype-verbinding. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank geeft eiser geen gelijk en verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft op 8 april 2019 een anonieme tip ontvangen met de mededeling dat
eiser zeven dagen per week als tegelzetter in de bouw werkt bij zijn zoon die een [bedrijf] heeft. Vervolgens heeft verweerder de situatie van eiser onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een onderzoeksrapport van 24 mei 2019. Verweerder heeft dossieronderzoek gedaan, er zijn meerdere observaties verricht en er is op 15 mei 2019 een gesprek geweest met eiser waarin hij is geconfronteerd met de bevindingen van de inspecteur van verweerder. Deze inspecteur heeft eiser op meerdere momenten op verschillende adressen gezien, waarbij eiser een kruiwagen duwde en boodschappen deed bij een bouwmarkt. Eiser heeft daarop verklaard dat hij verkeerd is geweest en dat hij een en ander had moeten melden. Eiser heeft verder verklaard dat hij ingaande 2018 zijn zoon zo nu en dan is gaan helpen. Zijn zoon woont sinds december 2018 weer bij hem thuis. Volgens eiser deed hij het voorwerk op het werkadres en haalde hij materialen. Het voorwerk bestond uit wandjes (gips) plaatsen en balkjes plaatsen. Verder haalde eiser volgens eigen zeggen spullen bij de bouwmarkt en leverde dat af op het adres van de klus. Eiser gaf ook tegels aan, maar tegelde zelf niet. Hij hielp zijn zoon vanaf het begin gemiddeld 20 uur per week. Eiser verklaarde verder dat hij met zijn eigen auto naar de adressen toereed, omdat hij, als hij klaar was met het voorwerk, naar huis ging. Zijn zoon ging daarna verder. Volgens eiser ontving hij van zijn zoon geen loon, wel een extraatje. Eiser heeft niet willen zeggen hoeveel hij ervoor kreeg. Eiser heeft aangegeven dat hij graag ermee door wil gaan, maar wel op de juiste manier. In een latere brief verklaart eiser dat zijn zoon wel vaak ‘een tasje’ met boodschappen voor hem kocht.
3. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de werkzaamheden in het [bedrijf] van zijn zoon. Volgens verweerder hebben deze werkzaamheden een loonwaarde in het economische verkeer. Omdat eiser geen inzage heeft gegeven in de door hem ontvangen vergoeding heeft verweerder de loonwaarde geschat. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van de CAO Bouw en Infra en heeft daarvan het laagste minimumloon voor de geldende leeftijdsgroep genomen, zijnde € 13,63 per uur. Eiser heeft een bedrag van € 4.493,30 bruto te veel ontvangen. Verweerder heeft daarnaast een boete opgelegd van € 1.921,19. Hierbij is uitgegaan van een ‘normale’ verwijtbaarheid, waarbij dus geen sprake is van opzet of grove schuld.
4. Eiser heeft in beroep gesteld dat er geen sprake is van werkzaamheden, zoals verweerder het noemt, maar van activiteiten op vrijwillige en therapeutische basis. Ook heeft hij geen loon ontvangen. Daarom vindt eiser het onterecht dat zijn uitkering wordt herzien en dat hij het teveel betaalde moet terugbetalen. Verder vindt eiser de boete te hoog.
Herziening en terugvordering
5. De rechtbank is het eens met verweerder dat eiser de inlichtingenplicht [1] heeft geschonden. Onbetwist staat vast dat eiser gedurende een langere periode werkzaamheden in het [bedrijf] van zijn zoon heeft verricht zonder dat te melden bij verweerder. Dat eiser geen loon voor deze werkzaamheden heeft ontvangen leidt niet tot een andere beslissing. Eiser wordt niet verweten dat hij geen inkomsten heeft gemeld, maar dat hij niet aan het Uwv heeft gemeld dat hij op loon waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. [2] Eiser heeft geen inzage gegeven in de door hem ontvangen vergoeding. De rechtbank vindt dat verweerder, voor wat betreft de verdiensten per dag, heeft mogen uitgaan van het wettelijk minimumloon. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag, noch de periode waarover is teruggevorderd. Wegens schending van de inlichtingenverplichting heeft verweerder terecht de WIA-uitkering van eiser over de periode van 1 december 2018 tot en met 31 mei 2019 herzien en teruggevorderd [3] .
Boete
6. Verweerder heeft met het gespreksverslag van 15 mei 2019 en het onderzoeksrapport van 24 mei 2019 aangetoond dat eiser van 1 december 2018 tot en met 30 april 2019 werkzaamheden heeft verricht bij het [bedrijf] van zijn zoon. Nu eiser daarvan geen mededeling aan verweerder heeft gedaan, heeft hij zijn inlichtingenverplichting geschonden. Eiser kan hier een verwijt van worden gemaakt. Dit betekent dat verweerder gehouden was een boete op te leggen [4] . Verweerder is terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Gelet hierop bedraagt de boete 50% van het benadelingsbedrag [5] . Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de boete moet worden gematigd, omdat de boete te hoog zou zijn. Eiser heeft hiervoor geen argumenten gegeven. Gelet daarop is de boete van € 1.921,19 evenredig.
7. Verder is gebleken dat eiser met verweerder een betalingsregeling heeft getroffen waarbij hij maandelijks € 56,72 terugbetaalt. Eisers gemachtigde heeft op de zitting verklaard dat eiser het met deze betaalregeling op zichzelf eens is.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Op de zitting heeft de rechtbank eiser gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep
als hij het niet eens is met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.De inlichtingenplicht staat vermeld in artikel 27 lid 1 van de Wet WIA.
2.Uitspraak van de Centrale raad van Beroep van 21 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:145.
3.Artikelen 76 lid 1 en 77 lid 1 van de Wet WIA.
4.Artikel 91 Wet WIA.
5.Artikel 2 lid 4 Boetebesluit socialezekerheidswetten.