ECLI:NL:RBMNE:2021:1958

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/191
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorginstelling (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster. De ex-werkneemster, die sinds 1 februari 2016 ziek is, ontvangt een WIA-uitkering. Eiseres heeft in 2019 een herbeoordeling van de WIA-uitkering aangevraagd, maar verweerder heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres is het hier niet mee eens en stelt dat de ex-werkneemster ook duurzaam arbeidsongeschikt is, wat recht zou geven op een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat verweerder zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts voldoende heeft onderbouwd waarom de ex-werkneemster niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden (GBM) en dat er mogelijkheden zijn voor verbetering van haar belastbaarheid.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van verweerder om de WIA-uitkering niet te wijzigen, standhoudt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: J. Metikos ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

1. Mevrouw [A] (ex-werkneemster) was bij eiseres werkzaam als
zorgassistent/schoonmaakster voor gemiddeld 26,73 uur per week. Op 1 februari 2016 meldde zij zich ziek. Sinds het einde van de wachttijd ontvangt ex-werkneemster een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering).
2. Op 26 maart 2019 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag voor een herbeoordeling
over de WIA-uitkering van ex-werkneemster ingediend.
3. Met het primaire besluit van 14 juni 2019 is bepaald dat de arbeidsgeschiktheid
van ex-werkneemster ongewijzigd is. Dat betekent dat zij volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt blijft. Daarom wijzigt haar WIA-uitkering niet.
4. Met het bestreden besluit van 29 november 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard.
5. Ex-werkneemster heeft geen toestemming gegeven om de medische gegevens naar
eiseres door te sturen.
6. Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 27 januari 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en diens collega,
[B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

7. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu ex-werkneemster geen toestemming heeft
gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
8. Het geschil in deze zaak is of verweerder terecht heeft bepaald dat ex-werkneemster
volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt blijft per 26 maart 2019. Dit is de datum van de aanvraag voor de herbeoordeling van de WIA-uitkering. Eiseres voert aan dat ex-werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is op grond waarvan zij in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
9. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten
over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
Is de medische beoordeling juist?
10. Eiseres voert aan dat bij ex-werkneemster een zicht op significante verbetering van de
belastbaarheid niet reëel is. Daarom moet ex-werkneemster niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht op grond waarvan zij een IVA-uitkering moet krijgen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar diverse rapporten uit 2016 en 2017 van de bedrijfsarts, de orthopedisch chirurg en de fysiotherapeut/casemanager en naar de sociaal medische beoordeling van mei 2019. Daarnaast verwijst eiseres naar het beoordelingskader
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen(het beoordelingskader). In de prognose van de verzekeringsarts wordt niet concreet aangegeven hoe en op welke termijn de belastbaarheid van ex-werkneemster kan verbeteren. Verder wordt een andere dan de eerder gevolgde behandeling door ex-werkneemster niet genoemd. Ook is het volgens eiseres tegenstrijdig met de eerder gegeven prognose in het medisch onderzoeksverslag van 21 december 2017.
11. Allereerst overweegt de rechtbank als volgt. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid
van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader te hanteren. [1] Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij ex-werkneemster aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor
ex-werkneemster. [2]
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd waarom bij
ex-werkneemster geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Daartoe overweegt zij als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, mevrouw
J.L.E. Tjon-A-Sam , motiveert in de medische rapportage van 31 oktober 2019 waarom
ex-werkneemster niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden (GBM).
Tjon-A-Sam geeft namelijk aan dat bij ex-werkneemster geen van de uitzonderingscategorieën als bedoeld in het Schattingsbesluit aan de orde zijn. Zij is per datum in geding namelijk niet ADL-afhankelijk of bedlegerig, niet opgenomen in een erkende instelling en er is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op micro-, meso- en macroniveau op basis van een ernstige psychische stoornis.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met
inachtneming van het stappenplan bij het beoordelingskader voldoende concreet en deugdelijk onderbouwd op welke wijze de belastbaarheid van ex-werkneemster kan verbeteren. Tjon-A-Sam sluit zich in haar rapportage aan bij het oordeel van de primaire verzekeringsarts, mevrouw M.C.J. Schoenmakers . Haar prognose is dat de medische situatie van ex-werkneemster deels kan verbeteren bij adequate therapie. Daarmee kunnen de functionele mogelijkheden van ex-werkneemster op de lange termijn in belangrijke mate toenemen. Ter onderbouwing van haar medisch oordeel verwijst Schoenmakers in de rapportage van 23 mei 2019 naar de rapportage van Medinello van 31 maart 2017. In aanvulling hierop licht Schoenmakers toe dat ex-werkneemster tot op heden geen alternatieve behandeling volgt. In de rapportage van 31 maart 2017 van Medinello wordt door revalidatiearts mevrouw drs. L.N.M. Stolk en fysiotherapeut en casemanager mevrouw C.M. Heethaar geconcludeerd dat bij ex-werkneemster bewegingsangst is ontstaan en dat secundair sprake is van ernstige deconditionering. Het creëren van bewustzijn bij ex-werkneemster tijdens de revalidatiebehandeling heeft niet geleid tot een actieve gedragsverandering. Om die reden is het klachtenpatroon niet duidelijk veranderd. De belastbaarheid van ex-werkneemster is licht verbeterd. Het advies van Stolk en Heethaar is daarom dat ex-werkneemster in overleg gaat met de huisarts om te onderzoeken waar zij het beste terecht kan voor de continuering van haar revalidatie. In dat verband vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage dat mogelijk een multidisciplinair traject bij Ciran kan worden gestart om conditie op te bouwen. Ook kan een traject bij het
St. Antonius ziekenhuis wegens Somatisch Onvoldoende Verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK-traject) nog baat bieden. Daarbij vermeldt Tjon-A-Sam dat het traject bij Medinello een iets ander accent heeft dan het geval zal zijn als ex-werkneemster een SOLK-traject gaat volgen. Verder licht Tjon-A-Sam toe dat aanmelding van ex-werkneemster bij het Buurtteam ertoe kan leiden dat zij wordt geactiveerd, doordat het zorgt voor meer dagstructuur en
-invulling. Dit kan leiden tot verbetering van haar functioneren. Ter zitting heeft verweerder hierover nog toegelicht dat de toekomstige verbetering van de belastbaarheid van ex-werkneemster met name is gelegen in activatie, hetgeen nog niet door haar is ondernomen. De rechtbank concludeert, in tegenstelling tot wat eiseres aanvoert, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep concreet beschrijft hoe de belastbaarheid kan verbeteren en wel andere behandelingen benoemt dan slechts de eerder door ex-werkneemster gevolgde behandeling bij Medinello.
14. Ten aanzien van de termijn waarin verbetering van ex-werkneemster kan worden
verwacht, verwijst Tjon-A-Sam naar de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat niet per definitie de verwachte verbetering in maat en getal moet worden aangegeven in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Ter zitting heeft verweerder hierover toegelicht dat aangezien nog niet duidelijk is hoe lang een traject gaat duren, daarom niet precies kan worden aangegeven hoe lang het duurt voordat de verwachte verbetering bij ex-werkneemster zal optreden. De rechtbank kan dit volgen. Verder ziet de rechtbank geen tegenstrijdigheden in de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de gestelde prognose in de medische rapportage van 21 december 2017 van de verzekeringsarts de heer J. Vandeursen. Vandeursen geeft namelijk in dat verband aan dat hij bij ex-werkneemster geen evidente pathologie heeft geconstateerd bij forse pijnprestatie. Zowel fysieke factoren als deconditionering als psychische factoren zoals bewegingsangst en cognities over haar situatie lijken een aanvullende rol te spelen in de door ex-werkneemster ervaren ernst van de klachten. Tjon-A-Sam beveelt hierover in haar rapportage aan dat ex-werkneemster conditie dient op te bouwen en geactiveerd moet worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft bepaald dat ex-werkneemster volledig
maar niet duurzaam arbeidsongeschikt blijft per 26 maart 2019. De medische beoordeling is daarom juist vastgesteld. Verweerder heeft daartoe voldoende onderbouwd waarom
ex-werkneemster niet voldoet aan de criteria voor GBM. Ook heeft verweerder met inachtneming van het stappenplan bij het beoordelingskader voldoende concreet en deugdelijk onderbouwd op welke wijze en op welke termijn de belastbaarheid van
ex-werkneemster kan verbeteren
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.ECLI:NL:CRVB:2019:3283, r.o. 4.2.2.